Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

DEMOLDER, Eugène

betekenis & definitie

Frans-Belgisch letterkundige (Brussel 16 Dec. 1862 -Essonnes 19 Oct. 1919), studeerde in de rechten en was 20 jaar lang vrederechter. Hij was medewerker aan La Jeune Belgique, La Société Nouvelle, de Mercure de France enz.

Van zijn eerste boek af (Contes d’Yperdamme, Bruxelles 1891, door Marie Koenen vert. als Vertelsels van Yperdamme, Bussum 1918), openbaarde hij zich als een opvolger van de Vlaamse en Hollandse schilders, van Brueghel, Jan Steen, Pieter de Hooch, Vermeer, enz. Hij streeft naar een heel objectieve schilderachtigheid en schrijft een kleurig en sappig proza, als verfijnde stylist, die op merkwaardige wijze het milieu en de personen van weleer weet op te toveren. Zijn realisme geeft het uiterlijk van dingen en mensen weder, maar dringt niet diep in de psychologie van de personages door.Bibl.: Romans en verhalen: Le royaume authentique du grand saint Nicolas (1896); Quatuor (1897); Sous la robe (1897); La Route d’Emeraude (1899, zijn meesterwerk, waarin hij het leven van Rembrandt navertelt); Le Cœur des pauvres (1901); Les Patins de la Reine de Hollande (1901); L’Arche de Monsieur Cheunus (1904); Le Jardinier de la Pompadour (1904). Reisverhaal: L’Espagne en auto (1906). Kunstcritieken over zijn schoonvader Félicien Rops, H. de Braekeleer, C. Meunier (Trois contemporains, 1901), enz.

Lit.: Figures nationales contemporaines IV (Bruxelles 1910); G. Ramaeckers, E. D. (Turnhout 1920); H. Krains, Portraits d’écrivains belges (Liège 1930); B. M. Woodbridge, Le roman belge contemporain (Bruxelles 1930).

< >