Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Jan steen

betekenis & definitie

(Haviksz.), Nederlands schilder van genrestukken, mythologische en bijbelse voorstellingen (Leiden 1626 - begr. 3 Febr. 1679), leerde bij Nicolaas Knüpfer te Utrecht het schilderen van betrekkelijk kleine figuren in interieurs of landschappen. Tevens raakte hij in deze stad bekoord door de italianiserende landschapstijl met oranje belichting van Jan Both.

Beide elementen bleven zijn leven lang karakteristiek voor zijn kunst. Daarentegen nam hij weinig over van Jan van Goyen, bij wie hij te ’s-Gravenhage werkte en wiens dochter hij trouwde. Steen woonde van 1649-’54 te ’s-Gravenhage, vervolgens in Delft (tot 1656), Warmond (tot 1660), Haarlem (tot 1669) en ten slotte weer in Leiden. Hij onderging invloed van de boertjes van Adriaen van Ostade, het temperament van Frans Hals’ portretten, de binnenhuizen van De Hoogh en Vermeer en vooral van de figuurstukken van Metsu, doch verwerkte al deze stromingen op zeer persoonlijke wijze (Landelijke vrijage te Leiden; Zelfportret, in het Rijksmuseum; de twee Muzieklessen te Londen, Nat. Gallery en Wallace Coll, Emmaüsgangers, Rijksmuseum). Hij is vooral beroemd geworden door zijn volkstaferelen, die vaak een vriendelijk-moraliserende strekking (So de ouden songhen, Mauritshuis) en enkele malen een politieke achtergrond hebben (De Prinsjesdag, Rijksmuseum). Ook beeldde hij graag Rederijkers af, in wier kring hij veel verkeerde (Brussel, Museum; Eindhoven, coll. Philips). Vele van zijn geënsceneerde mythologische en genrestukken werden aan het toneel ontleend (Het offer van Iphigenia en De zieke dame, beide in het Rijksmuseum). Behalve een meester in het weergeven van boertige typen was hij ook een gevoelig uitbeelder van bijbelse verhalen, waarbij dikwijls Oats’ Trou-ringh hem tot leidraad diende. Uit deze doeken blijkt niets van het feit, dat hij R.K. was (Aanbidding der herders, Rijksmuseum). Zijn veelzijdig werk munt uit door een rake schildering van allerlei karakters (portretten van zijn vrouw, kinderen en vader, zelfportretten), een phaenomenale weergave van de stof, vooral van zijde en bont, warm-kleurige stillevens en een stemmingsvolle atmosfeer, die de verschillende elementen samenbindt (De bruiloft van Kana, Johannesburg, coll. Beit). Ook kon hij werk van een hoogst aristocratisch aanzien leveren (De hoenderhof, Mauritshuis), terwijl hij ten slotte een knap portrettist was (zijn vrouw, citer spelende, Mauritshuis). Zijn kunst is veel nagevolgd (Richard Brakenburg, 1650-1702), ook reeds tijdens zijn leven, doch niemand bereikte zijn kwaliteit en verve.