is een houtsoort afkomstig van de Lauracee Ocotea Rodiaei (Rob. Schomb.) Mez. (syn.
Nectandra Rodioei), die in Brits Guyana in betrekkelijk grote hoeveelheden en sporadisch in Suriname voorkomt en verder o.a. in Frans Guyana, Venezuela en het Amazonegebied. Het zijn 18-30 m hoge bomen, die leerachtige bladen hebben. Het hout dankt zijn naam groenhart aan de groenachtig gele, soms plaatselijk roodachtige inhoud van de mergstraal- en parenchymcellen; in kaliloog lost de groengele inhoud volledig op. Het hout is zeer hard en zwaar, s.g. 0,98-1,14; het heeft een geelachtig bruin of gelig groen kernhout en een groenachtig geel spinthout; het is zeer duurzaam en sterk en wordt op grote schaal gebruikt als bouwhout voor havenwerken en schepen en allerlei andere constructiedoeleinden; het is gebleken niet steeds bestand te zijn tegen paalworm. Wat als Surinaams groenhart in de handel komt is een heel andere houtsoort (zie groenhart) evenals het watergroenhart, dat wel als vervalsing van groenhart gebruikt wordt.Lit.: J. Ph. Pfeiffer, De houtsoorten van Suriname I (Amsterdam 1926); Wiesner, Die Rohstoffe des Pflanzenreiches II (Leipzig 1928).