noemt men golven, die, na aanvankelijk door de wind te zijn verwekt, uit het verwekkende windveld zijn geraakt, hetzij doordat dit laatste zich naar elders heeft verplaatst of is verdwenen, hetzij doordat de golven uit het windveld vandaan zijn gelopen. Deining, die haar oorsprong vond in hoge stormgolven, kan vele duizenden kilometers over de oceanen afleggen alvorens uitgewerkt te zijn.
Zo wordt op de Atlantische Oceaan tot ver beneden de evenaar (bij het eiland St Helena, op 160 Z.Br. bijv.) deining waargenomen, die van de stormgebieden in het noorden van de Noordatlantische Oceaan afkomstig is. Hoge branding, die op de zuidkust van Java wordt waargenomen is dikwijls het gevolg van deining die uit stormgebieden tussen 40° en 6o° Z.Br. is gekomen. Karakteristiek voor het wezen van de deining — zulks in onderscheid van zeegang — is dus, dat zij wat haar ontstaan betreft onafhankelijk is van de ter plaatse op hetzelfde ogenblik heersende wind of afwezigheid van wind.Deining wordt gekenmerkt door lange, min of meer gestrekte en afgeronde vormen. Hoe „ouder” de deining, hoe groter veelal de golflengte (van top tot top) en de periode zijn. De grootste golflengte, L, die is waargenomen, is van de orde van iooom; hierbij hoort in volle zee een periode T — 25 sec.; de voortplantingssnelheid van één golfrug is in dit geval in volle zee dus C = L/T = 40 m/sec. Dit is wel een exceptioneel geval, doch deining met perioden van 10-20 sec. komt vaak genoeg voor.
Over diep water (diepte groter dan ½ L) geldt tussen de snelheid C en de golflengte L of de periode T de relatie: C2 = gL/2𝝅, of C = gT/2𝝅, waarin g= zwaartekrachtsversnelling; g/2𝝅 =1,56 wanneer we alles uitdrukken in meters en seconden.
Het wetenschappelijk onderzoek van deining is sinds 1938, toen een internationale „Deiningweek” (14-19 Nov.) werd gehouden (waarin bijna alle schepen, die de Noordatlantische Oceaan bevoeren waarnemingen van deining deden), en vooral sinds ca 1942, toen de kennis van het gedrag van zeegolven voor de oorlogvoering ter zee en met het oog op landingsoperaties belangrijk begon te worden, zeer toegenomen.
DR P. GROEN
Lit.: F. Graf von Larisch, Sturmsee und Brandung (Leipzig 1925); H. Thorade, Probleme der Wasserwellen (Hamburg 1930; V. Cornish, Ocean waves and kindred geophysical phenomena (London 1934); H.
U. Sverdrup e.a., The Oceans, Gh. XIV (New York 1946); U.S. Navy Hydrographic Office, Wind Waves and Swell, H.O.
Misc. 11, 275 (Washington 1944); H. B. Bigelow en W. T.
Edmondson, Wind Waves at Sea, H. O. Publ. no 602 (Washington 1947); P. Groen, Zeegolven, K.N.M.I. no 111-11 (’s-Gravenhage 1949).