Nederlands philoloog (Amsterdam 15 Juli 1774 - 11 Febr. 1853), werd in 1799 als opvolger van Wyttenbach tot hoogleraar in de klassieke talen aan het athenaeum van Amsterdam benoemd. Samen met Bilderdijk en Siegenbeek was hij leraar van koning Lodewijk.
Bij de omwenteling van 1813 koos men hem tot lid van het provisioneel bestuur. Behalve door uitgaven van Latijnse schrijvers, is hij ook door oorspronkelijke Nederlandse gedichten en toneelstukken bekend. Door zijn voordracht van 1826 Over de belangrijkheid van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding, besloten door de bekende Duinzang, heeft hij mede de stoot gegeven tot de beoefening van de historische roman.Bibl.: Uitgaven van Ovidius’ Heroides (1810) en Terentianus Maurus (1824). Verder: De herder op het slagveld van Cannae (lierzang, 1802); Danae (toneelstuk, 1814); Neerlands Rijk hersteld en gehandhaafd (lierzang, 1815); De werken en dagen van Hesiodus, in Nederduitsche verzen gevolgd (Amsterdam 1823, herdr. 1834).
Lit.: Jacob van Lennep, Het leven van Mr G. en Mr D. J. van Lennep, 4 dln (1861-1862).