Engels toneelspeler (Hereford 20 Febr. 1716 - bij Londen 20 Jan. 1779), uit het Normandisch geslacht La Garrique, dat na de herroeping van het Edict van Nantes naar Engeland kwam, vond na een zwervend begin te Londen een engagement bij Gifford, de eigenaar van het Goodmansfield-theater. Hier trad hij in Juli 1741 als Richard III op met zó gunstig gevolg, dat de grote schouwburgen te Londen leeg liepen en de kleine, waar hij speelde, de toeschouwers niet konden bevatten.
Zijn ongekunstelde voordracht maakte diepe indruk. Hij trad in Ierland, te Londen, dan weer te Dublin op, tot hij in 1747 met Lacy eigenaar werd van de Drury Lane-schouwburg. Hij bande meteen de prullen der oudere Engelse blijspeldichters uit, bracht Shakespeare weer in aanzien, die hij evenwel vaak niet ongewijzigd opvoerde, en opende een schitterend tijdvak voor het Engelse toneel. Na een carrière van 32 jaar nam hij afscheid van het publiek (1776).
Zijn stoffelijk overschot werd in de Westminsterabdij aan de voet van Shakespeare’s monument bijgezet. Van zijn 27 blijspelen behoren enkele nog thans tot het repertoire (The lying valet, Miss in her teens, The clandestine marriage, ui tg. in Bell’s British Theatre, 1786, en afzonderlijk in 3 dln, 1798). Zijn vrouw Eva Maria Veigell (Wenen 29 Febr. 1724 Londen 16 Oct. 1822) trad eerst als danseres op en kwam in 1744 bij de grote opera te Londen.Lit.: F. A. Hedçcock, Un acteur cosmopolite: D. G. et ses amis français 1911 (Eng. vert. 1912); M.
Barton, G. (1948).