Zweeds dichter (Skattlösberg 6 Apr. 1888 - Stockholm 15/16 Apr. 1920), was autodidact. Als zeeman en arbeider in de houtindustrie heeft hij jarenlang rondgezworven, voordat hij begon te schrijven.
Hij heeft gedichten geschreven, o.a. Kolvaktarens visor (1915), Svarta Ballader (1917) en Efterlämnade dikter (Nagelaten gedichten, 1922), voorts enige romans, bijv. David Rams arv (De erfenis van D. R., 1919). Zijn werk kenmerkt zich door een onconfessioneel godsdienstig gevoel en door een zekere onrust en de gejaagdheid van iemand die zich in de wereld niet thuis voelt. Hij bezit in hoge mate de gave in zijn lyriek de verlatenheid van de Zweedse natuur in de streek, waar hij is opgegroeid, weer te geven, zo in En spelmans jordafärd (De begrafenis van een speelman). In arbeiders - en volkshogeschoolkringen geniet Andersson’s lyriek een grote populariteit.
DR P. M. BOER-DEN HOED
Lit.: Anne-Marie Odstedt, Dan Andersson (1941); W. Bernhard, En bok om Dan Andersson (1941).