een theorie, in de eerste helft van de 19de eeuw verdedigd o.a. door John Lloyd, Lord Overstone, welke inhield, dat het onjuist was, om, zoals de voorstanders van het Banking Principle propageerden, de bepaling van het fiduciaire — d.w.z. niet door edel metaal gedekte — deel der bankbiljettencirculatie over te laten aan de behoefte van het verkeer. De Currency Theory onderkende de gevaren, welke voor de waardevastheid van het geld in een te gemakkelijke credietverlening door de bankbiljetten emitterende instantie, zijn verscholen.
De Peel-act 1844, waarin de fiduciaire biljettencirculatie van de Bank of England tot een bepaald absoluut bedrag werd gelimiteerd (directe contingentering), weerspiegelde de geest van de Currency Theory.