Vlaams geneesheer (Gent 28 Mrt 1892), studeerde te Gent en werkte er gedurende een tiental jaren samen met zijn vader J. F.
Heymans (1859-1932), professor in de therapie en de pharmacologie aan de Gentse Universiteit, wiens opvolger hij werd (1927). Hij bestudeerde vooral de physiologie en de pharmacologie van de thermoregulatie, van de stofwisseling en van de ademhalings- en bloedsomloopfuncties. Voor zijn onderzoekingen betreffende de rol der presso- en chemoreceptoren der cardioaortische en carotissinusstreken in de regulatie der ademhaling kreeg hij in 1938 de Nobelprijs. Vele van zijn ca 300 publicaties verschenen in de Archives internationales de pharmacodynamie et de thérapie, door zijn vader samen met E. Gley gesticht, en waarvan tot nog toe 81 boekdelen verschenen.Bibl. : Le sinus carotidien et les autres zones vasosensibles réflexogènes (1929); Le sinus carotidien (met J. J. Bouckaert en P. Regniers) (i933); La sensibilité réflexogène des vaisseaux aux excitants chimiques (met J. J. Bouckaert) (1934), enz.
Lit.: L. Elaut, De Nobelprijs voor een Vlaams geleerde, in: Streven 1939, blz. 172-179.