Nederlands priesterdichter (Amsterdam 18 Nov. 1803 - Warmond 28 Dec. 1860), studeerde aan de seminaria te Culemborg en te Luik, waar hij in 1830 de priesterwijding ontving. In 1851 werd hij hoogleraar in de kerkelijke geschiedenis aan het Groot Seminarie te Warmond.
Wegens zijn ideeën en publicaties, o.a. in „De Katholiek”, kan hij beschouwd worden als de geestelijke vader van de emancipatie der Nederlandse katholieken. Zijn poëzie sluit geheel aan bij de rhetoriek van zijn tijd.Bibl.: De brief van M. Siegenbeek aan Groen v. Prinsterer toegelicht (’s-Gravenhage 1840); Dithyrambe op het Allerheiligste (1845; 2de uitg. 1907); Bezadigd woord aan mijne welgezinde Protestantsche landgenooten (1853); De terugkeer van H. de Groot tot het Katholieke geloof (1856).
Lit.: Gedichten van C. B., bijeenverzameld door J. F. A.
Leesberg (1880, m. levensschets); G. Brom, Herleving van de Wetenschap in Kath. Nederland (1930); J. G. v. d.
Loos, Gesch. van het Seminarie Warmond tot 1853 (Bijdr. voor de Gesch. v. h. Bisd. Haarlem XLVIII, 1932).