Nederlands staatsman (Dordrecht 25 Juni 1623 - ’s-Gravenhage 20 Aug. 1672), zoon van Jacob de Witt, werd in 1648 schepen van Dordrecht; van 1652-1654 was hij lid van de Admiraliteit van de Maas, vervolgens ruwaard van Putten, in 1655 lid van de Veertigen in Dordt, dijkgraaf van Mijnsheerenland en baljuw van Beierland; hij had namens Dordrecht zitting in de Staten en was in 1666 en 1667 burgemeester van zijn geboortestad.
Voor de Staten-Generaal was hij in 1665 en 1668 gedeputeerde te velde en in 1667 maakte hij als gedeputeerde op de vloot de tocht naar Chattam mee, in 1672 de slag bij Solebay.
Na de terugkeer van de vloot werd hij door het volk, verbitterd op de staatsgezinde partij en speciaal op hem, slecht ontvangen. Het bestuur der stad werd door het opgewonden volk genoodzaakt het Eeuwig Edict te herroepen en ook De Witt moest het daartoe strekkende stuk ondertekenen (vi coactus: door geweld gedwongen, zoals hij zelf daaraan toevoegde). Tichelaar, een berucht persoon, beschuldigde De Witt, dat deze hem had zoeken over te halen de prins te vermoorden, waarop De Witt, op last van het Hof van Holland, 24 Juli in hechtenis genomen werd. Na een verhoor en het moedig verduren der pijniging, waarbij hij standvastig zijn onschuld betuigde, werd 20 Aug. 1672 een schandelijk vonnis gewezen: hij werd onschuldig verklaard, maar vervallen van zijn ambten en waardigheden en voor altijd uit Holland en West-Friesland verbannen. Nauwelijks was dat vonnis bekend of het opgeruide gemeen schoolde voor de Gevangenpoort, waar zich Cornelis de Witt en zijn broeder op dat ogenblik bevonden, samen, sleepten de gevangenen naar buiten en maakten hen daar op afschuwelijke wijze af.
Het is niet zeker of men hier met een beraamd complot of een uiting van volkswoede heeft te doen gehad, wel is zeker, dat de prins hieraan geen schuld had. Hij heeft echter later enkele bedrijvers beloond en verhinderd, dat tegen hen een rechtsvervolging werd ingesteld. Cornelis de Witt had in het bijzonder de haat opgewekt, doordat hij, veel minder bekwaam dan zijn broer, veel ongematigder was en een groot aandeel had in vele kuiperijen uit ambtsbeiag en ook rijkelijk geprofiteerd had van zijn invloed op de staatszaken.
Lit.: z Johan de Witt.