in het Spaans Cataluna, landstreek in het N.O. van het Pyrenese schiereiland, grenst aan Frankrijk en de Middellandse Zee, telt op 32 197 km2 (1940) 2890974 inw. en omvat de vier provincies Lerida, Gerona, Barcelona en Tarragona.
In het Noorden bestaat het uit de zuidhelling der Oostelijke en het hoogste gedeelte der Centrale Pyreneeën, de daarvoor gelegen Catalonische bergterrassen en het oostelijk gedeelte van het Iberische gebergte, zodat het een schilderachtig landschap vormt. Van de Pyreneeën gaat een aantal uitlopers door Catalonië. Zo buigt zich van de Col de la Perche de Sierra del Cadi af. Ook tussen de Segre en de Noguera Pallaresa loopt een 2074 m hoge keten en ten W. daarvan ligt op de grens van Catalonië en Arragon de Maladettagroep (Pic d’Anethou 3404 m).
Evenwijdig aan de kust loopt van de Ebro tot de Ter het zgn. Catalaanse kustgebergte, dat door het dal van de Llobregat in twee delen gescheiden wordt. Het oostelijk deel bereikt in de Sierra de Monseny een hoogte van 1699 m, het westelijk deel in de Montserrat en de Sierra de Montsant hoogten van resp. 1238 m en 1071 m. Het Catalaanse kustgebergte, het lengtedal en de kustketen worden doorsneden door de Ter, Llobregat en de Ebro met hun zijrivieren.
Van deze hebben vooral de Llobregat en de Ebro een grote delta gevormd. Ten N. van het Catalaanse kustgebergte neemt de Ebro als zijrivier de Segre op, die het steppeachtige gebied van de Llanos de Urgel doorstroomt. De kust ten N. van de Baai de Rosas is rotsachtig, om de golf zelf vlak en zandig, met rijstbouw en schapenhouderij. De westwaarts daarop aansluitende Ampurdan heeft graanbouw en tuinderijen en wijnbouw en olijventeelt op de lage heuvels.
Van de Ter tot de Kleine delta van de Tordera is de kust weer rotsachtig (Costa Brava) met kleine vissersplaatsen en San Feliu de Guixols, de uitvoerhaven van kurk, welke in de omgeving van Gerona wordt gewonnen. Van de Tordera zuidwaarts ligt een tamelijk brede kustvlakte met Barcelona en de textielsteden Mataró en Badalona (de laatste bovendien met chemische industrie), doch waar tevens veel tuinbouw (vroege aardappelen, erwten) wordt uitgeoefend. Zuidwaarts van Villanueva is de kust vlak. Sinaasappelen en druiven vormen hier de voornaamste gewassen.
Een van de belangrijkste bestaansmiddelen van Catalonië is de industrie. In de bovenloop van de Ter en de Llobregat drijft het stromend water van deze rivieren spinnerijen, zoals in Ribas, Baga en Manresa. De textielsteden in het lengtedal als Tarrasa (wollen stoffen), Sabadell (idem), Granollers (katoen), Igualada (katoen, leer, papier) ontvangen haar beweegkracht van de Centrale van Tremp aan de Noguera Pallaresa. Ook Tarragona, Mataró en de provincie Gerona hebben textielindustrie (kant, katoen).
Verder is de papierindustrie belangrijk (Réusx, Valls, Vendrell, Olot en la Ribla). Gerona heeft kurkindustrie, Barcelona metaalnijverheid (vooral spoorwegmateriaal). De mijnbouw levert enige steenkool (in San Juan en Figols), ijzer (bij Gerona), zout in het Cardonerbekken, potas bij Suria. De visserij is vnl. geconcentreerd in Rosas (tonijn).
Een afzonderlijk landschap vormt het bekken van de Segre in N.W.-Catalonië, vroeger een steppeachtig gebied, doch thans bevloeit een aantal irrigatiekanalen de Llanos de Urgel. Sedert de irrigatie nam de bevolking met 40 pct toe. Het is zowel een akkerbouw- als veeteeltgebied.
Het klimaat is veranderlijk, doch gezond; bij Barcelona worden de sinaasappels rijp in de open lucht en de Montserrat is met olijfgaarden bezet. Tot aan Mataró zijn de tuinen met aloëhagen omheind en de kurkeik is er de belangrijkste boom der bergstreek. Op geringe hoogte vindt men de doornappel, de laurierboom, de myrt, de granaat, de buksboom, enz. en, ofschoon het klimaat in Opper-Catalonië ruwer is, zijn er de berghellingen met wijngaarden bedekt.
De hedendaagse Catalanen zijn werkzaam, intelligent en vrijheidslievend. In het verleden zijn er velen geëmigreerd, zodat men hen in Amerika in groten getale aantreft. Daarnaast heeft in de laatste kwarteeuw een sterke trek naar de steden plaatsgevonden. Hoewel het onderwijs er goed is, gebruiken zelfs de hogere standen uit afkeer van de Castilianen niet het Castiliaans, maar hun eigen, met het Provençaals in Zuid-Frankrijk meer overeenkomende, Catalaanse taal, die ook een niet onbelangrijke letterkunde bezit (z hierna).
PROF. DR H. J. KEUNING
Geschiedenis.
Catalonië is ontstaan uit de Spaanse Mark, d.i. het deel van Spanje ten N. van de Ebro, door de Franken onder Karel de Grote op de Islam veroverd. Evenals de rest van het Frankische rijk werd dit gebied in graafschappen verdeeld. In de 9de eeuw, bij de ontbinding van het centraal gezag in Frankrijk, lokte een nationaal Catalaans vorstenhuis een opstand uit en onder Karel de Kale werd de Frankische graaf Salomon gedood door Wilfred (874-898), een inheemse aanvoerder, die de stichter werd van de dynastie der graven van Barcelona. Dit Huis ontwikkelde in de iode en de 11de eeuw langzamerhand zijn macht, in hoofdzaak onder Ramón Berenguer I (10351076).
Ramón Berenguer III (1096-1131) streed tegen het Mohammedaanse rijk der Balearen, sloot een verdrag met Genua, dat de economische expansie van Catalonië bevorderde, onderwierp de graafschappen Besalú, Cerdagne, Ampurdan, en oefende in Zuid-Frankrijk grote invloed uit door het bezit van Provence, Carcassonne en Béziers. Ramón Berenguer IV (1131-1162) voegde bij dit stevige blok nog Aragón, dat hij in 1137 door huwelijk verwierf. Van die tijd af bleven Catalonië en Aragón verenigd onder één vorst. Alfons II (1162-1196) veroverde ten N. der Pyreneeën in 1172 nog het Catalaanstalige Roussillon, waarbij wat later nog Béarn en Bigorre kwamen.
Samen met zijn Frankische oorsprong verklaart deze voortdurende inmenging van Catalonië in de Zuidfranse aangelegenheden het kenmerkende van de Catalaanse cultuur en taal, die wel Iberisch zijn, maar toch veel verwantschap met die der noordelijke helling der Pyreneeën vertonen.
Aan de Zuidfranse politiek der Catalaans-Aragonese koningen kwam een einde in 1213. Op 12 Sept. sneuvelde koning Pedro II bij Muret, toen hij toesnelde om de Albigenzen te verdedigen tegen de kruisvaarders onder Simon van Monfort. Bijna al de bezittingen ten N. der Pyreneeën gingen nu verloren met uitzondering van Roussillon en Cerdagne — die Catalaans bleven tot aan de vrede der Pyreneeën (1659) — en Montpellier. Jaime I (Cat.
Jaume) (1213-1276) ondervond nu, vooral in Aragón, grote binnenlandse moeilijkheden, die hij nochtans kon overwinnen met de steun der Catalaanse steden en der Cortes, het vertegenwoordigend lichaam waarin ook de burgerij zitting had.
De handel van Barcelona nam in deze periode een aanzienlijke uitbreiding, aanvankelijk belemmerd door het Mohammedaanse eilandenrijk der Balearen. Daarom werd in 1229 de verovering ondernomen van Mallorca, dat verdeeld werd onder Catalaanse kolonisten. In 1235 volgde Ibiza, terwijl Menorca eerst in 1287 voorgoed onderworpen werd. In 1238 was op het vasteland ook Valencia gevallen, zodat gans het Oostiberische cultuurgebied, dat nog steeds niet-Castiliaanse kenmerken vertoont, voortaan onder de Catalaans-Aragonese dynastie stond.
Gedurende de 14de eeuw beheerste dit vorstenhuis een tijdlang geheel het westelijk bekken der Middellandse Zee. Dit kwam natuurlijk zeer ten goede aan de Catalaanse handel. De Catalaanse dynastie, die sedert de 12de eeuw ook over Aragón regeerde, stierf uit in 1410. Ferdinand van Trastamare, infant van Castilië, erfde toen de kroon.
Alhoewel hij Castiliaan was, bleef zijn politiek Aragonees en Catalaans. Dit was niet meer het geval onder Jan II, wiens onhandig beleid in 1461 in Catalonië een algemene opstand verwekte. De koning moest de hulp van Frankrijk inroepen en deze betalen met de tijdelijke afstand van Cerdagne en Roussillon. Eerst in 1472 was hij de toestand meester.
Zijn zoon Ferdinand huwde in 1469 met Isabella van Castilië. Dit huwelijk bereidde de eenmaking van Spanje voor en betekende dus ook het einde van de autonomie van Aragón en Catalonië.
Het Catalaanse bestuur was gedurende de middeleeuwen meer democratisch dan dat van verschillende andere Iberische gewesten. Zulks vindt zijn verklaring in het overwegende belang der handeldrijvende steden, welke in de Cortes een voorname plaats innamen. Dit vertegenwoordigend lichaam slaagde er in een bestendig aandeel in het staatsbestuur te verwerven doordat, wanneer het parlement niet bijeen was, een deputatie (Diputació del general of generalidad) steeds de macht met de vorst deelde.
De betekenis van deze instelling, welke naast haar politieke ook juridische en financiële bevoegdheid bezat, verminderde toen de economische voorspoed der steden op het einde der 15de eeuw afnam ten gevolge van de achteruitgang van de handel in de Middellandse Zee. Daarbij kwamen moeilijkheden met de boerenstand, die gebukt ging onder zware lasten. Gedurende het moderne tijdvak nam Catalonië in Spanje slechts een ondergeschikte plaats in, wat onder meer blijkt uit zijn uitsluiting uit de kolonisatie van Amerika. Separatistische strekkingen kwamen soms voor, nl. gedurende de Spaanse Successieoorlog.
Op het einde der 18de eeuw begon een nieuwe bloeiperiode, wat het streven naar een relatieve zelfstandigheid versterkte. Het romantisme bracht weer een eigen Catalaanse letterkunde, zoals in de middeleeuwen. Gedurende de 19de eeuw was het Catalaanse nationalisme soms separatistisch, soms eerder federalistisch. De Catalaanse nationalisten hielden congressen, het eerste in 1892 en richtten later een strijdpartij op (Acció catalam, 1922).
Deze actie werd onderdrukt gedurende de dictatuur van Primo de Rivera, maar herleefde onder Mació, die een niet alleen nationalistisch, maar ook socialistisch programma wilde verwezenlijken. De Spaanse republiek (1931-1939) verleende aan Catalonië een tamelijk uitgebreide autonomie. Deze werd weer beperkt onder het Franco-regime, alhoewel de laatste tijd, althans op cultureel gebied, een zekere toegevendheid schijnt te zijn ingetreden.
PROF. DR C. VERLINDEN
Lit.: F. Valls Taberner en F. Soldevila, Historia de Catalunya (Barcelona 1922-23); F. Soldevila, Historia de Catalunya (3 dln, Barcelona 1934-36); A.
Rovira y Virgili, Historia nacional de Catalunya (6 dln, Barcelona 1922-1931).
Catalaanse taal en letterkunde.
Het Catalaans is een Romaanse taal, welke gesproken wordt in Catalonië, in het departement der Pyrénées-Orientales (Frankrijk), in de republiek Andorra, in Alghero (Sardinië) en met afwijkingen in Valencia en de eilandengroepen der Balearen en Pithyusen. Meyer-Lübke wil het Catalaans als een Provençaals dialect beschouwd zien; Griera, hem bestrijdend, is er voor, het als een afzonderlijke taal te beschouwen, staande tussen het Proven^aals en het Spaans. De oudste letterkundige tekst in het Catalaans dateert van eind 12de of begin 13de eeuw. Oorkonden zijn reeds aanwezig uit het begin der 12de eeuw.
Terwijl de middeleeuwse poëzie de invloed van de Provençaalse duidelijk verraadt, is het proza zelfstandiger. Behalve enige kronieken zijn vooral de religieus-mystische geschriften van Ramón Lull (Palma de Mallorca 1235-1315) van belang. Andere belangrijke Catalaanse schrijvers van vóór de moderne tijd zijn Francesc Eximénic (gest. ca 1409), de moralist Arnau de Vilanova en de godsdienstijveraar Sant Vicens Ferrer (1355-1419). Belangrijke middeleeuwse uitingen in het Catalaans zijn verder de Somni van Bernat Metge en de ridderroman Tirant lo Blanch van Johanot Martorell (Valencia 1490).
De lyriek bereikte grote bloei met Ausias March (1379-1459); als satiricus verdient vermelding Jaume Roig (1377 ?—1478), terwijl ten slotte de naam van de troubadour Mosén Jordi de Sant Jordi (15de eeuw), bezongen (1430) door de Castiliaanse dichter Markies de Santillana, niet vergeten mag worden. Merkwaardig is verder het bewaard gebleven mysteriespel Misterio de Elche, dat vermoedelijk uit de 15de eeuw dateert, en nog steeds ieder jaar in Augustus in die stad opgevoerd wordt.
Na de vereniging van Aragón en Castilië (1479) moest de Catalaanse taal wijken voor het Spaans.
Pas in de 19de eeuw, met de romantiek, kwam zij weer tot nieuw leven. Als wegbereiders der Nieuwcatalaanse literatuur vallen te noemen de ook voor de Spaanse letterkunde belangrijke schrijvers Aribau, Rubió y Ors en de literair-historicus Mila y Fontanals. Catalonië bracht weer scheppende kunstenaars voort als Victor Balaguer (1824-1901), belangrijk als historieschrijver en dramaturg, de epische dichter J. Verdaguer (Atlantida, 1877; Carigó, 1886), de lyrische J.
Maragall, M. Costa y Llobera, J. Alcover en vele anderen. Voor het toneel schreven A.
Guimera, wiens Terra Baixa de tekst leverde voor Eugen d’Albert’s Tiefland, A. Gual en de ook als schilder zo bekende Santiago Rusinol. Velen van hen hebben ook in het Spaans geschreven, zo ook de nog levende literair-historici en essayisten M. de Montoliu en Eugenio d’Ors.
Sinds 1859 zijn de oude bloemenspelen weer in ere hersteld, hetgeen bijgedragen heeft tot de herleving der dichtkunst. In 1906 werd te Barcelona het eerste internationale congres van Gatalanisten gehouden. Belangrijke tijdschriften voor Catalaanse filologie zijn Butlleti de Dialectologia catalana (sinds 1914) en Anuari de l’Oficina Románica (sinds 1928). A.
Griera stelde een Atlas lingmstic de Catalunya samen, die van 1923 af begon te verschijnen. Daar de gevolgde methode niet in alle opzichten voldoende resultaat geleverd heeft, zal de Atlas linguistico de Espana (welke ook Portugal zal omvatten) de taak der Catalaanse dialectbeschrijving nog eens opnemen. In verschijning is een Diccionar catala-valencià-balear begonnen door A. M.
Alcover, thans onder medewerking van F. de B. Moll. Belangrijk werk op geschiedkundig en letterkundig gebied verricht het in 1907 gestichte Institut d’Estudis Catalans. Het geeft behalve anuaris ook vele andere in het Catalaans geschreven publicaties uit.
Veel wetenschappelijke en literaire werken zijn in de laatste jaren in het Catalaans vertaald. Veel Catalaanse werken zijn ook uitgegeven door de in Barcelona gevestigde Biblioteca de Catalunya, welke bovendien sinds 1914 een eigen tijdschrift (Butlleti de la Bibl. de Catalunya) uitgeeft.
PROF. MR. DR J. A.
VAN PRAAG
Lit.:
Woordenboeken: van E. Vogel, Catalaans-Duits en Duits-Catalaans (2 dln, 19111916); Rovira y Virgili, Catalaans-Spaans (1913); Pallas, Catalaans-Spaans-Frans (1926); Aguiló y Fuster (aan het verschijnen sinds 1914), bevat ook Oudcatalaans; Balari-Montoliu (verschijnt thans te Barcelona). Uitspraak: B. Schädel, Manual de fonética catalana (Cothen 1908).
Grammatica: P. Fabra, Gram. de la lengua catalana (Barcelona 1912); Idem, Abrégé de grammaire catalane (Paris 1928); J. Huber, Katalanische Grammatik (Heidelberg 1929) .
Filologische studies: A. Morel—Fatio, Die katalanische Sprache (in Gröber’s Grundriss der rom. Philologie, I, blz. 669 vlgg.); W. Meyer-Lübke, Das Katalanische (1925); A.
Griera, Notes sur l’histoire de la civilisation et l’histoire des langues romanes (Rev. de ling. rom., V, Paris 1929); Idem, Gramätica historica del catala antic (Barcelona 1931); A. Rubió y Lluch, Del nombre y de la unidad literaria de la lengua catalana (Barcelona 1930). Alcover, Pertret per una bibliografia filologica de la Lengua catalana (1915); Griera, Le domaine catalan (Rev. de ling. rom., I, 1925). Letterkunde: Fr.
M. Tubino, Hist. del renacimiento literario cont. en Cataluna (1880); J. Fastenrath, Catal. Troubadoure der Gegenwart (1890); V.
M. O. Denk, Einführung in die Gesch. der altcatal. Lit. (München 1893); A.
Morel-Fatio, Die katal. Literatur (Gröber’s Grundriss, II, 2, blz. 70 vlgg.); A. Plana, Antologia de poe te s catalans moderns (1914); M. de Montolier, Manual d’história critica de literatura catalana moderna, I (1922); J. Gomerma Vilanova, Historia de la lit. catalana (1923); R.
Grossmann, Katal. Lyrik der Gegenwart (1923); M. Aguiló, Catalogo de obras en lengua catalana, 1474-1860 (1923-1927); J. Amade, Origines et premières manifestations de la renaissance littéraire en Catalogne au XIXe siècle (1924); M. de Montoliu, Breviari critic, I (1926), II (1929); Obra del Canconer popular de Catalunya.
Materials I—III (1926-1929); J. Dominguez Bordona, Catalogo de los manuscritos catal. de la Bibl. Nacional (Madrid 1931); J. M.
Pou y Marti, Visionarios, beguinos y fraticelos catalanes (Vich 1930); T. Carré ras y Art au, Introducció a la historia del pensament filosofie a Catalunya i cinc assaigs sobre l’actitud filosofica (Barcelona 1931).