(Italiaans: Cantata), letterlijk: zangstuk, in tegenstelling tot sonate, op instrumenten gespeelde muziek. De eerste cantates werden in het begin van de 17de eeuw in Italië geschreven voor een of meer solostemmen met begeleiding.
Tegenwoordig verstaat men onder een cantate een meerdelige compositie voor een of meer zangstemmen, eventueel ook voor koor, met instrumentale begeleiding.Typerende kenmerken zijn de arioze melodiek (z aria) en de opbouw uit een reeks recitatieven, aria’s, duetten, fugatisch geschreven koren, eventueel met een instrumentale inleiding (sinfonia) en met koralen of koraalvariaties.
Men onderscheidt naar de inhoud wel de cantata da camera, een wereldlijke vorm, bestaande uit ten minste 2 aria’s ingeleid en gescheiden door recitatieven en de cantata da chiesa, de kerkelijke vorm van vaak grotere afmetingen. De solocantate is voor één zangstem met instrumentale begeleiding geschreven. Bij de koorcantate ligt het zwaartepunt in het koor. Behalve zangsoli worden in de cantates ook heel veel instrumentale soli toegepast: de zgn. obligate instrumenten.
Het hoogtepunt van de cantatevorm ligt bij Bach, die in vele honderden cantates een onvergelijkelijke muzikale schoonheid heeft vastgelegd. Hoewel tal van meesters zich sindsdien in deze vorm geuit hebben, Beethoven en Brahms o.a., is de cantate toch op de achtergrond geraakt en wordt nog het meest toegepast als feestcantate bij speciale gelegenheden.
Lit.: Eugen Schmitz, Gesch. d. Kantate und des geistl. Konzerts (1914); A. Schering, Gesch. des Oratoriums (1911).