is de naam ener eenzaadlobbige plantenfamilie uit de orde der Scitamineeën. Hiertoe behoort slechts één geslacht, Canna L., met een 50-tal soorten uit tropisch Amerika; forse kruiden, met een wortelstok, grote veernervige bladeren en aarvormige of uit schichten samengestelde bloeiwijzen met prachtige bloemen. Deze zijn asymmetrisch, met 3 kelkbladen, 3 onderaan samenhangende bloembladen, 1-5 in bloembladachtige staminodiën overgegane en onderaan met de kroonbuis vergroeide meeldraden, waarvan er nog slechts één, de achterste van de binnenste krans, voor de helft fertiel is en op de rechterrand een halve helmknop draagt, ten slotte een dikke, bladachtige stijl met een scheef stempeloppervlakje aan het boveneinde.
Een van de voorste staminodiën van de binnenste krans buigt naar buiten om en wordt als lip of labellum aangeduid. Het vruchtbeginsel is onderstandig, 3-hokkig, met twee rijen anatrope zaadknoppen in ieder hokje, de vrucht een met wratten of stekeltjes bedekte doosvrucht. C. indica L., het zgn. Indische Bloemriet, e.a. soorten met vele bastaarden zijn geliefde sierplanten. C. edulis Ker-Gawl. e.a. soorten worden wegens het zetmeelhoudend rhizoom gekweekt, waaruit een soort arrowroot gewonnen wordt.