Duits Protestants godgeleerde (Halle 1859 -Jena 1908), werd predikant te Rothenburg a. S. en te Erfïirt, daarna privaatdocent, vervolgens in 1899 buitengewoon, in 1901 gewoon hoogleraar voor het Oude Testament te Jena.
Hij heeft veel van zich doen spreken door zijn overgang van de school van Kuenen-Wellhausen naar de „Panbabylonistische” opvattingen van H. Winckler en A. Jeremias, in zijn Altorientalischer und israelitischer Monotheismus (1903).Bibl.: Das Bundesbuch (1892); Die moderne Bibelkritik (1892); Das Heiligkeitsgesetz (1893); Hand kommen tar zu ExodusLeviticus-Numeri (1900-1903); David und sein Zeitalter (1907).