Onder de naam Jacobus vindt men in het N.T. een brief „Aan de twaalf stammen in de verstrooiing”. Waarschijnlijk betekent dit de Christenheid in de Diaspora.
Zijn Grieks is zuiver en natuurlijk. Wie de schrijver is, is ons onbekend gebleven; de naam Jacobus kwam heel vaak voor. Door Origenes, Eusebius, de Canonlijst van Mommsen (in Can. Muratori is hij afwezig), Cyprianus wordt hij nog tot de antilegomena (Kath. = deutero-canonisch) gerekend. Waarschijnlijk is hij na de dood van Jacobus, ca 90 ontstaan. Voor plaats en tijd biedt hij echter bijna geen houvast.