Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Boeckh, philipp august

betekenis & definitie

klassiek-filoloog, groot kenner van het gehele staatsleven der Grieken (Karlsruhe 24 Nov. 1785 - Berlijn 3 Aug. 1867), werd in 1807 benoemd tot buitengewoon hoogleraar, in 1809 tot gewoon hoogleraar te Heidelberg en in 1811 tot hoogleraar te Berlijn. Hij heeft een reeks van belangrijke werken over de klassieke oudheid uitgegeven; door deze en door zijn onderwijs werd hij de meester der 19de-eeuwse Duitse klassieke filologie en heet niet zonder recht de stichter van de „Klassische Altertumswissenschaft”.

Bibl.: Die Staatshaushaltung der Athener (Berlin 1817, 2 dln, 2de dr. 1851, aangevuld door dl 3: Urkunden über das Seewesen des attischen Staats, 1840; 3de uitg. van Frankel 1886, 2 dln); Metrolog. Untersuch. üb. Gewichte, Münzfüsse und Masse des Altertums (Berlin 1838); uitg. van Pindarus (Leipzig 1811-1821, 4 dln); en vooral het Corpus inscriptionum graecarum (Berlin 1828-1877, 4 dln; dl 3 en 4 door Franz, E. Curtius, Kirchhoff en Röhl), dat een voorbeeld is geworden voor andere Corpora Inscriptionum. Ook tot de nieuwe uitg. der werken van Frederik de Grote heeft hij veel bijgedragen. De door hemzelf begonnen verzameling zijner Kleine Schriften werd door Ascherson, Bratuscheck en Eichholtz voltooid (Leipzig 1858-1874, 7 dln).

Uit de Originalhefte zijner van 1809-1865 gehouden colleges publiceerde Bratuscheck de Encykl. und Methodol. d. philol. Wissenschaften (Leipzig 1877; 2de dr. door Klussmann 1886). De Briefwechsel zwischen August Böckh und Karl Otfried Müller verscheen te Leipzig in 1883.

Lit.: M. Hoffmann, Ph. A. B. (Leipzig 1901-1907).

< >