Hollands magistraat (Delft 1711 - Meeuwen 1763), stamde uit een Delfts regeringsgeslacht, had in zijn geboortestad weinig kans op een functie in de magistratuur, doch door zijn huwelijk met een burgemeestersdochter verwierf hij de gelegenheid om in de regering van Gorkum te worden opgenomen. Hij werd schepen en burgemeester van deze stad gedurende vele jaren en daardoor gecommitteerde ter admiraliteit en zat vaak in het college der Gecommitteerde Raden.
Ijverig nam hij deel aan het „gekonkel” onder de regenten en sloot zich aan bij de „correspondentie”, welke toen te Gorkum heerste. Daaraan ontlenen zijn Memoriën (uitgeg. door Th. Jorissen, Werken Historisch Genootschap, 1887) haar betekenis: hij geeft daarin allerlei bijzonderheden omtrent het stadsbestuur van Gorkum, omtrent de financiële verhoudingen en de gebeurtenissen te ’s-Gravenhage in het voorjaar van 1747.