het Zuidafrikaanse Zwitserland, ligt tussen drie van de vier provincies van de Unie van Zuid-Afrika. In het N. en W. wordt het begrensd door de Oranje Vrijstaat, in het O. door Natal, in het Z. door de Kaapprovincie.
Het is 30 340 kma groot en dus ongeveer even groot als België. Het is een bergland met rijke, vruchtbare valleien. De Drakensbergen, met toppen van 3100-3500 m, waar de Caledon- en de Oranjerivier ontspringen, scheiden het van Natal. Het Maloetigebergte ligt meer in het midden en naar het W. toe wordt het land minder wild en geschikt voor landbouw.Omstreeks 1820 en tijdens de oorlogen van Moselikatse* vonden veel vluchtelingen uit verschillende Bantoestammen hier een toevluchtsoord. Zo ontmoette G. J. Kruger, een Kaaps voortrekker, op zijn tocht over de Oranjerivier, in 1821, als armen vluchteling daar den later zeer bekenden Moshesh, die toen bij de Boeren toevlucht zocht en vond. Door hun optreden kon Moshesh in betrekkelijke rust leven en was hij in staat uit de verstrooide stammen een Basoetostaat te vormen. In de loop van de tijd werd hij machtig en een tegenstander van de Boeren.
Reeds in 1833 nodigde hij Franse zendelingen van het Parijse zendingsgenootschap uit, zich in zijn land te vestigen. Toen hem in 1865 en volgende jaren duidelijk werd, dat hij geen stand zou kunnen houden in de strijd tegen de Boeren, verzocht hij (1867) onder de bescherming van de koningin van Engeland te mogen staan. Bij proclamatie van 12 Mrt 1868 werden de Basoeto’s als Britse onderdanen erkend en werd hun grondgebied geannexeerd. Moshesh stierf in 1870. In 1871 werd Basoetoland bij de Kaapkolonie ingelijfd, maar in 1884 werd het weder van de Kaap afgescheiden. Sedert wordt het bestuurd onder de directe controle van de rijksregering. Europeanen mogen er zich niet vestigen.
Het land staat onder het bestuur van een resident-commissaris onder toezicht van den hogen commissaris van Zuid-Afrika, als wetgevende autoriteit. Het is verdeeld in districten, welke bestuurd worden door Basoeto-kapiteins, die naar naturellenrecht recht spreken in naturellen-aangelegenheden. Hoger beroep hiervan kan worden ingesteld bij de magistraatshoven, welke de geschillen tussen naturellen en Europeanen behandelen. Voor fiscale en andere aangelegenheden is het gebied verdeeld in zeven districten: Maseroe, Leribe, Mohale’s Hoek, Berea,
Een dorp in Basoetoland. Men hult zich op koude dagen in wollen dekens Mafeteng, Quthing en Qacha’s Nek. Elk district is op zijn beurt verdeeld in wijken, aan het hoofd waarvan een kapitein staat, uit de afstammelingen van Moshesh. Voorts bestaat er een Basoetolandraad, uit 100 leden samengesteld, waarvan 95 door de Basoeto-kapiteins en 5 door de regering worden benoemd. Deze raad bezit adviserende, geen uitvoerende macht. De hoofdstad is Masetoe (2400 inw.. v. w. 580 blanken).
Basoetoland is niet in de Unie van Zuid-Afrika opgenomen, maar in de Uniewet staan bepalingen, welke de opneming er van (te zamen met Beetsjoeanaland en Swaziland) in de toekomst mogelijk maken. Verschillende pogingen zijn hiertoe reeds door de Zuidafrikaanse regering aangewend, doch zij zijn tot dusverre afgestuit op de weigering der Britse regering, die vreest, dat de belangen der inheemsen zullen worden benadeeld. In 1875 telde de bevolking 127 000, in 1936 562 000 zielen, waarvan 254 000 behoren tot de Christelijke Kerk. Volgens de laatste gegevens was de bevolking als volgt samengesteld: 559 377 naturellen, 1 434 blanken, 341 Aziaten en 1 259 kleurlingen, in totaal 562 411 zielen. Daar 101 273 bewoners buiten het gebied verbleven, is het algemeen totaal 663 684. Zij leven van landbouw en veeteelt.
Ongeveer 100 000 Basoeto’s dienen jaarlijks in de Unie op boerderijen, in mijnen, in gezinnen. Er zijn 910 lagere scholen met 78000 leerlingen, die bijna alle onder contrôle staan van de Franse, Afrikaanse en R.K. zendingsverenigingen. Landbouw is het hoofdmiddel van bestaan ; tarwe, maïs, sorghum, gerst, bonen, erwten en groenten worden er geteeld. De schaaphouderij staat op hoge trap. Een ernstig gevaar levert de steeds voortschrijdende erosie op. In 1942 werd voor een waarde van £ 1 033 328 aan goederen ingevoerd, vnl. dekens, ploegen, kleding. Uitgevoerd werd wol, mohair, tarwe en tarwemeel voor een totaal van £ 459 509.
Lit.: Ellenberger and Macgregor, History of the Basuto (London 1913); Annual Reports on Basutoland (Colonial Office, London).