of Percidae is een vissenfamilie behorende tot de Stekelvinnigen (Acanthopterygiï), een afdeling van de onderorde der Beenvissen. De kenmerken dezer familie zijn vnl. schubben met getande randen (ctenoïdeschubben); met doornen bezette kieuwdeksels; kaken en een gehemelte, die van tanden zijn voorzien en twee — soms samengesmolten — rugvinnen, waarvan de voorste van harde (stekelige), de achterste, behoudens in een enkel geval, waar de eerste straal hard is, steeds van zachte (gelede) stralen is voorzien; verder zijn van de anale vin alleen de voorste stralen hard, terwijl de buikvinnen steeds één harde en vijf zachte stralen hebben.
Deze familie telt in ons werelddeel niet veel vertegenwoordigers en is dus in dat opzicht niet zeer belangrijk; uit economisch oogpunt echter wel, om enkele van haar voornaamste leden. Het bekendste lid is de gewone Rivierbaars (Perca fluviatilis), die in rivieren, binnenwateren, zelfs sloten, zowel van Nederland, als die van andere landen van Europa algemeen voorkomt. Het lichaam is geelachtig op de zijden, van boven groenachtig gekleurd, met enige van de rug naar de buik lopende zwartbruine dwarsbanden; op de eerste rugvin zijn zwarte vlekken, terwijl de borstvinnen geelachtig bruin, de buikvinnen en de anale vin daarentegen fraai rood gekleurd zijn. Intussen variëren al deze kleuren zeer en worden zelfs exemplaren gevonden, waarbij de zeer kenmerkende dwarsstrepen geheel of bijna geheel onzichtbaar zijn. Hij bereikt een lengte van gewoonlijk niet meer dan 40 à 50 cm; in zeldzame gevallen wordt hij tot 60 cm lang en 1½ à 2½ kg zwaar. De paaitijd valt in de maanden Mrt-Mei; de eieren worden door het wijfje in snoeren geschoten en aan stenen, waterplanten enz. vastgehecht.
De baars is een zeer vraatzuchtige roofvis, die zich niet alleen met insectenlarven, slakken enz., maar ook graag met andere vissen voedt. Wegens zijn smakelijk vlees is hij een zeer bekende en gezochte zoetwatervis.
De tweede in Nederland inheemse baarssoort is de Pos (Acerina cernua); deze leeft in dezelfde wateren als de gewone baars, maar wordt in Zuid-Europa weinig of niet aangetroffen. In Nederland komt zij ook niet zo algemeen voor als de rivierbaars, met uitzondering van het IJselmeer, waar de pos in enorme aantallen wordt aangetroffen. Daar zij bovendien veel kleiner is — gewoonlijk niet meer dan 16 à 18 cm lang — wordt zij als voedsel weinig gezocht, en is dus economisch van weinig betekenis. In het uiterlijk en de leefwijze heeft zij veel overeenkomst met de baars, zij paait ook ongeveer tegelijkertijd. De uiterlijke verschillen met de gewone baars bepalen zich in hoofdzaak tot de rugvinnen, die bij de pos zijn samengesmolten, bij de baars daarentegen gescheiden, terwijl bij de eerste op de kop ter weerszijden verschillende groeven voorkomen, die bij de laatste ontbreken.
Een derde, in Nederland nog wel niet bepaald als inheems te beschouwen, maar toch belangrijke baarssoort, is de Snoekbaars (Stigostedium lucioperca); deze onderscheidt zich vnl. door een, in vergelijking met de rivierbaars, langgestrekt lichaam en een lange, snoekachtige kop, een groenachtig grijze kleur en de aanwezigheid van bruine, op de randen vervloeiende vlekken, die van de rug tot op de zijden lopen en zich soms tot dwarsbanden verenigen, zomede door zwarte stippels op de rugvinnen en ook wel op de staartvin. De paaitijd valt iets later dan bij de rivierbaars, nl. in de maanden Apr.-Juni. Hij verkrijgt een grote lengte — tot omstreeks 1m — en ook een groot gewicht, nl. ong. 13 kg; bij deze afmetingen en de roofzuchtige natuur, de baarsfamilie eigen, is hij dan ook een gevaarlijke vis.
Oorspronkelijk kwam de snoekbaars alleen in de grote rivieren van Oost-Europa voor, in die van Zuid-Europa alleen in de Donau; in Nederland ontbrak hij geheel, en eerst in de laatste jaren worden enkele exemplaren gevangen, die naar alle waarschijnlijkheid uit Duitsland afkomstig zijn. Enkele proeven zijn ook genomen om deze vissoort in afgesloten wateren in Nederland te poten. Zij mogen over het algemeen als geslaagd worden beschouwd, hoewel de vangst op verschillende plaatsen zeer uiteenlopend is. In de Noordhollandse binnenwateren constateert men een gestadige toeneming; in het Alkmaarder Meer en vooral in het IJselmeer is snoekbaars zelfs zeer verbreid.