(Edwin), Engels schilder (Tenby, Wales 4 Jan. 1878), kenmerkt zich door een zeer zelfbewuste en robuste werkwijze, gebaseerd op een evenwichtige persoonlijkheid van grote kracht. Vooral in zijn vroegere tijd hadden zijn schilderijen opvallend tekenachtige kwaliteiten, welke gaandeweg oplosten in een bredere penseelstreek en een meer schilderachtige opvatting.
Zijn compositie is zeer persoonlijk en dikwijls niet van te voren overwogen, doch spontaan ontstaan tijdens het werken en dus grotendeels improvisorisch, waarbij zijn emoties een grote rol spelen. Ieder werk krijgt daardoor een dynamisch en hartstochtelijk bewogen karakter. Hij voelt zich in het bijzonder aangetrokken tot de ruige zelfkant van het leven en tot uitzonderlijke typen, als zigeuners en bedelaars. Niettemin heeft hij tal van portretten van vooraanstaande persoonlijkheden op zijn naam staan, alle gezien met die doordringende blik, die de persoonlijkheid ontleedt en het meest kenmerkende, als in het verkort gezien, met forse streken op het doek projecteert. Stimulerend voor zijn oeuvre als portrettist, werkte ook de beoefening van andere genres, als het Iandschap en het bloemstuk, benevens zijn vele fraaie tekeningen. Daarbij is betreurenswaard, dat hij, levend in een tijd die geen waarlijk grote opdrachten meer kent, slechts zeer zelden de gelegenheid kreeg zich uit te leven in de dimensies, waar zijn talent het meeste behoefte aan had, die van de wandschildering met vele levensgrote figuren.In zijn jeugd werkte hij wel in het gezelschap van zijn landgenoten James Dickson Innes en Charles Condor. Voor de romantische berglandschappen van eerstgenoemde en de fantasie van laatstgenoemde was hij zeker niet ongevoelig. Hij onderging voorts de invloed van Rembrandt, Goya, El Greco en het Impressionnisme.
AR. SCHIPPERS
Bibl.: Fragment of an Autobiography (ca 1940).
Lit.: C. Dodgson, A Catalogue of Etchings by A. J. (London 1921); A. E. J. Drawings ed. by L.Browse (1941); John Rothenstein, A. J. (London 1944).
