Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ASOKA

betekenis & definitie

bijgenaamd Priyadarsin (Pāli: Piyadarşïn), is de naam van een beroemd Indisch vorst, zoon van Bindusāra (297-274 v. Chr.), kleinzoon van Candragupta Maurya (322-298), de stichter der Maurya - dynastie, die de Macedoniërs uit N.W.-Indië verdreef.

Tijdens zijn regering van 274-237 (of 231) gaf hij het Maurya-rijk verdere uitbreiding over Kalinga en de Dekkan tot Mysore. Negen jaar na zijn troonsbestijging bekeerde hij zich tot het Boeddhisme. De bloedige tocht tegen Kalinga (261) boezemde hem zulk een afschuw in, dat hij voor immer van krijgstochten afzag, en als volwaardig adept van Boeddha slechts om godsdienstige verovering bekommerd Fragment van een monolietpilaar uit de Was. Zo legde hij 3de eeuw v. Chr., door Asoka opgericht o.a. de grondslagen voor de bekering van Ceylon, later brandpunt van het Boeddhisme, zending die hij volgens de traditie toevertrouwde aan zijn zoon Mahendra (Pāli: Mahindo). Beroemdheid verwierf Aśoka vooral door de talrijke inschriften, opgesteld in drie verschillende dialecten en twee alphabets, die hij liet houwen in rotsen en zuilen.

Hierin predikte hij een van alle theologische beslommeringen ontdane boeddhistische lekenmoraal. In 245 riep hij het derde algemene boeddhistische concilie samen te Pātaliputra. Als vorst en mens was hij welwillend, rechtvaardig, vrijgevig en zeer verdraagzaam, ook op godsdienstig gebied. Talrijke paleizen, kloosters en irrigatiekanalen werden door hem gebouwd. Van de edicten van keizer Aśoka, die ook op taalkundig gebied als eerste bron voor de kennis der Indische volkstalen uiterst belangrijk zijn, bestaan de volgende uitgaven: Cunningham, Corpus Inscriptionum Tndicarum (Calcutta 1877); E. Senart, Les inscriptions de Piyadassi, 2 dln (Paris 1881-1896); V.

Smith, Edicts of Aśoka (1909); E. Hultzsch, Inscriptions of Aśoka (Oxford 1925).Lit.: V. Smith, Asoka (1920); J. Przyluski, La légende de l’Empereur Aśoka (Paris 1923); G. de Lorenzo, Aśoka (Napoli 1926).

< >