heet een inham aan de oostkust van het eiland Sumatra aan de grens van de onderafdelingen Langkat en Tamiang van het gouvernement Oostkust van Sumatra. Aan de zeezijde wordt de baai, waarin de riviertjes Salahadji en Besitang uitmonden, door het eiland Poeloe Sembilan beschermd.
In de 16de eeuw vond men aan die baai de zetel van een machtig Bataks rijk, Aroe genaamd, dat echter in de tweede helft van die eeuw door Atjeh vernietigd werd, waarna de bevolking de kuststreek verliet, terwijl de verlaten kust een broeinest van zeerovers werd. Eerst sedert de vestiging van het Nederlands gezag aan Sumatra’s oostkust in de laatste helft der 19de eeuw kwam aan de zeeroverij een einde. De baai werd van belang toen door de in 1890 opgerichte Kon. Mij tot expl. van petroleumbronnen in Ned.-Indië in 1892 een raffinage bedrijf te Pangkalan Brandan werd gesticht dat verbonden werd met concessieterreinen voor aardolie in Langkat en later in Peurenlak (Atjeh) d.m.v. pijpleidingen. Het gezuiverde product werd eveneens door pijpleidingen gebracht naar Pangkalan Soesoe aan de Aroe-baai. Op 11 Febr. 1942 werden alle olie-installaties in de genoemde plaatsen door Ned.-Indische troepen vernield.