Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Antoni van LEEUWENHOEK

betekenis & definitie

Nederlands bioloog (Delft 24 Oct. 1632-26 Aug. 1723), kreeg als doopnaam Thonis Philipsz en was zoon van een mandenmaker. Hij werd opgeleid voor lakenhandelaar en heeft een korte tijd in Delft een winkel in manufacturen gehad.

Hij werd 26 Mrt 1660 aangesteld als kamerbewaarder der H.H. Schepenen, deed 4 Febr. 1669 examen als landmeter en werd 15 Aug. 1679 benoemd als wijnroeier (ijker) van de gemeente Delft. Op 28 Apr. 1673 introduceerde Regn. de Graaf hem bij de Royal Society, met de mededeling, dat zijn „kortgeleden uitgevonden mikroskoop” hem in staat stelde veel te onderzoeken. Van die datum af hield Leeuwenhoek contact met de „Kon. Sociëteit”, tot zijn dood, dus over een periode van 50 jaren. Op 29 Jan. 1680 benoemde de Royal Society hem tot lid. Hij kende, zoals hij zelf zegt, „tot zijn spijt geen vreemde talen” en kon dus de werken van buitenlandse onderzoekers niet lezen. Zijn scherp vernuft, zijn groot geduld, zijn nuchter waarnemingsvermogen en zijn uitstekende lenzen stelden hem in staat uiterst belangrijke ontdekkingen te doen, die hij meest in brieven aan de Royal Society openbaar maakte. Daar hij in één brief vaak vele onderwerpen tegelijk behandelde en dikwijls gedurende een lang tijdsverloop op één onderwerp terugkwam, maken zijn brieven (ruim 250) soms een chaotische indruk. Zijn microscopen waren enkelvoudige instrumenten, bestaande uit een paar koperen plaatjes, met een gaatje waarin een kleine, zelf geslepen lens. Hierachter bevond zich een pin, waarop de voorwerpjes vastgeprikt of vastgekleefd werden. Enige zijn bewaard gebleven (o.a. Rijksmuseum v. Geschied, d. Natuurw. te Leiden). De beste lens, die nog over is (Utrecht) vergroot 270 X (oplossend vermogen 1,4 𝜇), maar er zijn aanwijzingen, dat hij lenzen bezat, die wel 480 X vergrootten. Waarschijnlijk gebruikte hij al donkerveldbelichting. Hij ontdekte de Infusoriën (1674), de Bacteriën (1676), beschreef de spermatozoïden (1677), de dwarsstreping der spiervezels (1682), de bouw van het hout, vele microkristallen, enz. Hij gaf ook een methode aan bloedlichaampjes en capillairen te zien. Hij is onbetwist de „vader der microbiologie” en werd door zijn ontdekking der spermatozoïden de leider der zgn. „Animaculisten”, die meenden, dat de toekomstige generatie gepraeformeerd is in de spermatoïden of zaaddiertjes. De Kon. Ned. Akad. v. Wetensch. stelde in 1931 de Leeuwenhoekcommissie in, met de opdracht „Alle de Brieven” in het Ned. en Engels, voorzien van ophelderende aantekeningen, uit te geven. Zijn dochter Maria richtte voor hem een gedenkteken op in de Oude Kerk te Delft.DR A. SCHIERBEEK

Bibl.: Behalve in de Phil. Trans, van 1673-1723 verschenen L.s ontdekkingen ook in boekvorm, meest in 4 dln samengebonden (Brieven, Leiden 1685-1696) en samengesteld uit bundeltjes brieven, die bij verschillende uitg. zijn verschenen. Zij werden ook in het Latijn vertaald: Arcana naturae detecta, Delphis 1695, 1696 enz.; Opera Omnia, 4 dln, Lugd. Bat. 1722. Alle de Brieven (Collected Letters) I (1939), II (1940, Hl (1948), verdere delen te verwachten.

Lit.: Cl. Dobell, L. and his Little Animals (1932); A. Schierbeek, A. v. L., Leven en Werken, 2 dln (1950, 1951).

< >