wijsgeer en theoloog (Lindenau, in Bohemen, 17 Nov. 1783 - Wenen 24 Febr. 1863), werd priester gewijd in 1821 en doceerde te Wenen als privaat geleerde van 1824 tot 1863; hij werd aldus de stichter van een theologische school die naar zijn naam wordt genoemd. Steunende op de wijsbegeerte van Descartes en de dialectiek van Hegel wilde hij de geheimen van het Katholiek geloof positief bewijzen en dus in zuiver-redelijke waarheden omzetten.
Hij deed zulks met de beste bedoeling, om nl. het moderne pantheïsme* te weerleggen, doch verviel in allerlei dwalingen, die in 1857 door paus Pius IX werden veroordeeld (vgl. Denzinger, Enchiridion, 1655-1658). Günther en een deel van zijn aanhangers onderwierpen zich; anderen gingen tot de Oud-Katholieken over. Günther heeft ook deelgenomen aan de strijd tussen Möhler en Baur over de verhouding van het Katholicisme tot het Protestantisme in zijn geschrift: Der letzte Symboliker (1834); van 1848-1854 gaf hij met Veith een filosofisch jaarboek uit onder de titel Lydia. Al zijn werken werden in 1857 op de Index geplaatst.Lit.: A. Knoodt, A. G. (2 dln, Wenen 1881); E. Winter, Die geistige Entwicklung G.s u. s. Schule (1931, Gesch. Forschung z. Philosophie der Neuzeit, I).