(z kerkmuziek) betekent letterlijk „tegenzang”. Te onderscheiden zijn antifonale zang en antifoon, zowel in de Griekse muziek als in de christelijke kerkmuziek.
In de Griekse muziek werden antifonale zang en antifoon gebruikt resp. voor het zingen in octaven en voor het octaaf-interval. In de liturgische muziek der Christenen (ook thans nog in de R.K. liturgie) werd onder antifonale zang verstaan het „tegenzingen”, d.i. het beurtelings zingen van twee koorhelften. De psalmen werden en worden vers na vers beurtelings, antifonaal gezongen. Voor en na de psalmverzen werd een tegenzang of refrein, de antifoon, gezongen, oudtijds na elk psalmvers of na een groep. In de tegenwoordige liturgie gaat de antifoon geheel of gedeeltelijk vooraf aan de psalmen van het Officie, waarna het Gloria Patri volgt met de volledige antifoon. In de ontwikkeling van de Mis is het psalmodiëren verdwenen, doch heeft zich de antifoon gehandhaafd en werd (ca 600-650) een rijk versierd gezang (aldus: Offertorium, Communio), uitgezonderd de Introitus, welke met één Psalmvers en het Gloria Patri wordt gezongen. De gewone psalm-antifonen van het Officie zijn doorgaans eenvoudig, syllabisch van structuur en vaak wordt hetzelfde melodie-schema bij verschillende teksten herhaald.JOS. SMITS VAN WAESBERGHE S. J..