De organismen ontlenen de energie, die zij voor hun normale levensprocessen nodig hebben, aan een aantal dissimilatieprocessen, waarbij verbindingen met een grote energie-inhoud omgezet worden in stoffen met een geringere energie-inhoud. Bij een aantal cellen kunnen deze energieleverende dissimilatie-processen, ook, — of alleen uitsluitend —, bij afwezigheid van zuurstof verlopen.
Deze cellen kunnen dus zonder zuurstof leven (anaerobionten of anoxybionten). Het verschijnsel zelf noemt men anaerobiose of anoxybiose.Door intermoleculaire omzettingen van organische moleculen, dikwijls gepaard gaande met een splitsing van deze verbindingen, waaraan zich dan weer intermoleculaire omzettingen tussen de gevormde splitsingsproducten kunnen aansluiten, komt de benodigde energie vrij. Deze omzettingen zijn reeds lang bekend als de gistings- en rottingsverschijnselen, tegenwoordig ook wel samengevat onder de naam fermentatieve dissimilatie.
Kunnen organismen alleen leven, wanneer er geen zuurstof aanwezig is, dan noemt men ze obligaat anaëroob; de facultatief anaërobe organismen kunnen zowel bij aan- als afwezigheid van de zuurstof leven. Waarschijnlijk is de graad van anoxybiose van een organisme niet steeds gelijk en is deze afhankelijk van de uitwendige omstandigheden (z ademhaling; bacteriën; gisting; aerobiose).
PROF. DR A. W. H. VAN HERK
Anaëroob noemt men organismen, die leven in een ruimte, waarin geen zuurstof aanwezig is. De organismen, die in dergelijke ruimten leven, zijn anoxybionten. Men onderscheidt obligatorische anoxybionten, die alleen kunnen leven in een omgeving zonder zuurstof, zoals de ingewandswormen en facultatieve anoxybionten, die zowel in een omgeving met zuurstof als in een ruimte zonder zuurstof kunnen leven. Een voorbeeld van deze laatste groep vormen onze regenwormen. Organismen, die voor hun gewone leven het opnemen van vrije zuurstof niet of slechts uiterst kort kunnen ontberen, zijn aëroob en men noemt ze oxybionten.