Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Amortisatiekassen

betekenis & definitie

(Duits: Tilgungsfonds, Frans: Caisses d’amortissement, Engels: 5inkingfunds) zijn instellingen tot het delgen der staatsschuld. De Staat verstrekte daartoe hetzij een kapitaal ineens, hetzij jaarlijkse bijdragen, die soms bestonden uit de opbrengst van bepaalde middelen, en droeg het beheer op aan bestuurders, aan wie een mindere of meerdere mate van onafhankelijkheid werd gegeven.

De inkomsten van de kas werden nu besteed tot aankoop van staatsobligaties; op het ogenblik dat zij deze alle in haar bezit had, kon de kas de obligaties annuleren en was de schuld gedelgd. In Engeland is dit stelsel het eerst toegepast. In 1716 stichtte Robert Walpole een amortisatiekas, die uit de overschotten van verschillende kassen werd gevoed. Spoedig trad evenwel het euvel op, waaraan nagenoeg alle amortisatiekassen hebben geleden: de regering eiste van haar de betaling van rente over staatsschuld èn zelfs het verstrekken van bijdragen in gewone staatsuitgaven. Na 1733 verloor de kas in feite haar oorspronkelijk karakter. Ondanks deze mislukking stichtte William Pitt in 1786 een sinking fund, daartoe opgewekt door het zeer aanlokkelijke beeld, dat Richard Price van een kas had ontworpen, die met een betrekkelijk gering beginkapitaal door samengestelde interest een kapitaal kon kweken, waarmee men een zeer aanzienlijke schuld zou kunnen delgen. In 1792 werd naast dit nog een tweede sinking fund in het leven geroepen; zij werden in 1802 verenigd. Hun taak hebben deze kassen niet vervuld: de regering gebruikte de middelen ook nu voor gans andere doeleinden; in 1828 brak men met dit stelsel van schulddelging; in 1868 werd het fonds opgeheven.In Frankrijk heeft men sedert 1722 verschillende malen het middel der amortisatiekassen beproefd, waarbij het Engelse voorbeeld stimulerend werkte. In 1799 greep de Franse regering er andermaal naar tot sanering der staatsfinanciën en herstel van het crediet. Napoleon maakte echter herhaaldelijk van het fonds „pour l’amortissement de la dette publique” voor andere doeleinden gebruik: het was in zijn handen weinig anders dan een instrument om in de noden van de schatkist te voorzien. Na de Restauratie werd de bestaande kas in 1816 door een andere vervangen, die de beschikking kreeg over ruime middelen, maar evenmin aan haar doel beantwoordde. In 1833 van opzet gewijzigd, bestond zij nog lang in naam, maar haar fondsen werden na 1852 voor andere doeleinden bestemd, totdat in 1871 de opheffing volgde.

In NEDERLAND werd voor het eerst een amortisatiekas opgericht in 1798 na het amalgama der schulden. Men volgde hierbij het voorbeeld van het Engelse sinking fund van 1786. Aanvankelijk was de gang van zaken niet onbevredigend — in 1807 verhoogde men de toelage aanmerkelijk — maar weldra beïnvloedde de verwarde politieke toestand staatsfinanciën en amortisatiekas zeer ongunstig. Na de inlijving werden de aanwezige fondsen vervreemd. In 1814 werd wederom een amortisatiekas opgericht, die jaarlijks de overgang van vier millioen uitgestelde schuld tot werkelijke tot stand moest brengen door de inkoop van een gelijk bedrag werkelijke schuld voor annulering; haar werkzaamheden werden later uitgebreid. In 1815 werd vervolgens het Syndicaat der Nederlanden opgericht, dat een lening van 40 millioen gulden aanging, waarvoor syndicaatbons tegen een rente van 5 pet werden uitgegeven. Deze gelden waren bestemd tot het dekken van de kosten van de strijd tegen Napoleon en tot het zo spoedig mogelijk aflossen van die schuld, afgescheiden van de gevestigde nationale schuld. De Amortisatiekas van 1814 en het Syndicaat der Nederlanden gingen in 1822 op in het toen opgerichte Amortisatiesyndicaat.

De redenen, waarom de hooggespannen verwachtingen omtrent de werking der amortisatiekassen niet werden verwezenlijkt, zijn voornamelijk deze:

1. de amortisatiekas brengt, indien zij goed werkt, den belastingbetaler geen verlichting, totdat werkelijk alle obligaties zijn ingekocht en de schuld is gedelgd: tenslotte moet de belastingbetaler toch de interest opbrengen;
2. de handelingen van het bestuur van die kassen moesten, om zo gunstig mogelijk te werken, geheim blijven; vandaar misbruiken en een onverantwoordelijk beheer der inkomsten, buiten geregeld toezicht van de volksvertegenwoordiging;
3. de inrichting van zulke kassen strijdt met een ordelijk, geregeld beheer van de gelden van de Staat;
4. de ophoping van ingeloste, maar nog niet door de wet vernietigde schuld in handen en ter beschikking van het staatsbestuur, vormt een grote verleiding, om in tijden van nood of geldgebrek die fondsen tot geheel vreemde doeleinden aan te wenden;
5. het stelsel kan de aandacht afleiden van de waarheid, dat het middel om tot aflossing van schulden te komen voor de Staat vermeerdering van inkomsten boven de uitgaven is; hoe die te verkrijgen is, hangt van het staatkundig beleid van ’s lands regering af.

PROF. DR A. J. C. RÜTER

In BELGIË werd in 1926, met het oog op de bevordering van het financieel herstel en ter gelegenheid der stabilisatie, een Fonds tot delging der Openbare Schuld opgericht. Aan dit Fonds worden van staatswege gelden verschaft om uitstaande leningen tegen voordelige voorwaarden in te kopen. In den beginne beschikte het Fonds over gewone en buitengewone middelen. De gewone middelen waren de op de begroting uitgetrokken sommen voor de dienst der Staatsschuld en de buitengewone bestonden uit een belangrijke jaarlijkse dotatie, de begrotingsboni en bepaalde belastingopbrengsten. Na enkele jaren werden de buitengewone middelen in groten dele afgeschaft. Hetgeen ze hadden opgebracht, een vrij aanzienlijk bedrag, werd vooral aangewend voor de consolidatie der vlottende schuld.

Het Fonds oefent, door tussenkomst op de effectenmarkt, een regulariserende invloed uit op de beursnoteringen van de staatsrenten. Om de regulariserende invloed van het Fonds nog meer kracht bij te zetten, werd, ter gelegenheid van de in 1935 doorgevoerde conversie, een Regularisatiefonds der staatsfondsenmarkt opgericht in welks werking en beheer het Fonds tot delging der openbare schuld tussenkwam. Afgeschaft in 1939, werd het Regularisatiefonds, evenwel in gewijzigde vorm, heropgericht in 1945.

De beleggingen van het Muntfonds, t.t.z. het fonds, beschikkend over de opbrengst van het voor rekening van de Schatkist uitgegeven geld, geschieden insgelijks door tussenkomst van het Fonds tot delging der openbare schuld.

Ook wordt van amortisatiekassen of „sinking fund” gesproken bij de maatregelen, genomen ten einde particuliere obligatieleningen af te lossen, zonder dat daarbij veelal van een echte kas sprake is. Leningen, op lange termijn aangegaan, worden dan geamortiseerd hetzij door periodiek een zeker bedrag in handen van een trustee te stellen of alleen administratief uit de winst af te scheiden, dan wel door stukken terug te nemen, al of niet met gebruikmaking van uitloting. Bij een behoorlijke organisatie is zulk een amortisatie als clausule in de voorwaarden der lening opgenomen en dus verplicht gesteld. Daardoor wordt dan deze voor den geldschieter zo belangrijke aangelegenheid aan de willekeur van de leiders der betrokken onderneming onttrokken, die de lening bijv. bij stijgende rentestand laten doorlopen en opzeggen of converteren, zo de rentestand daalt. Zulk een eenzijdige tactiek schrikt op den duur de credietverstrekkers af.

PROF. DR G. EYSKENS

Lit.: Léon Say, Dictionnaire des finances (Paris 1889), art. Caisses d’amortissement; William H. Longh, Business finance (1922), blz. 161-171.

< >