familie van eenzaadlobbige water- en moerasplanten met langgesteelde bloeiwijzen. De planten zijn overblijvend met een dik opgezwollen, meer of minder knolvormige wortelstok, een rozet van soms ondergedoken, maar gewoonlijk grotendeels boven het water uitgroeiende of op de oppervlakte drijvende bladeren en een al of niet bebladerde, zich in de lucht verheffende bloeistengel.
Sommige soorten, Alisma Plantago-aquatica en Sagittaria sagittifolia, brengen in diep water alleen ondergedoken lijnvormige bladeren voort, komen dan vaak niet tot bloei. De bloemen, hoewel drietallig, herinneren aan die der Ranunculaceeën; het bloemdek bestaat uit een buitenste groene kelkachtige en een binnenste wit of rosé gekleurde bloemkroonachtige krans van drie bladeren; er zijn minstens zes meeldraden en verscheidene stampers, elk met één zaadknop en een zittende stempel.Van de in Nederland voorkomende soorten behoren tot deze familie de geslachten Alisma (waterweegbree) en Sagittaria (pijlkruid). Bij de algemeen in sloten en vaarten voorkomende A. Plantago-aquatica, met brede langgesteelde bladeren, vormen de bloemen een wijdvertakte pluim; bij de niet zo algemeen, in veenpoelen en op overstroomde gronden groeiende A. (Echinodorus) ranunculoides, met smallere bladeren, is de bloeiwijze minder vertakt. A. (Elisma) natans, in sloten en poelen in veenstreken voorkomend, heeft stengel en bladeren grotendeels op de oppervlakte drijvend. Bij Sagittaria ontstaan in de oksels der bladeren verlengde uitlopers, waarvan de top tot een knol ter grootte van een eikel uitgroeit; deze laat in de herfst van de moederplant los en levert in het voorjaar een nieuwe plant. De knollen worden door watervogels als voedsel gebruikt. In China en Japan worden zij gegeten en worden de planten voor dat doel gekweekt, de knollen worden dan zo groot als een vuist.