Duits-geboren, thans Amerikaans natuur- en wiskundige (Ulm 14 Mrt 1879), wordt algemeen als een der grootste mathematische fysici beschouwd en heeft zich vooral als grondlegger der relativiteitstheorie* een wereldnaam verworven. In 1896 ging hij naar de polytechnische hogeschool te Zürich, waar zijn latere medewerker Hermann Minkowski* een zijner leermeesters was.
In 1905 verwierf hij de doctorstitel. Van 1902-1909 was hij werkzaam bij het federale instituut voor patenten te Bern en ontwikkelde in die periode een bijzonder vruchtbare wetenschappelijke werkzaamheid. In 1905 legde hij door zijn verhandeling Zur Elektrodynamik bewegter Körper de grondslag tot de zgn. bijzondere relativiteitstheorie, gebaseerd op het postulaat van de constante lichtsnelheid in het vacuum, inhoudende 1. dat die lichtsnelheid ten opzichte van alle, zich met willekeurige snelheid ten opzichte van elkander bewegende materiële stelsels volkomen dezelfde is en 2. dat deze snelheid tevens de grootste snelheid is, waarmede enig fysisch effect zich kan voortplanten. Een der gewichtigste gevolgtrekkingen uit deze theorie is deze, dat daarmede de gelijktijdigheid van twee, niet terzelfder plaatse plaatsgrijpende verschijnselen enkel ten opzichte van een bepaald materieel stelsel kan worden bepaald, doch niet algemeen geldig is ten opzichte van enig ander stelsel, dat zich ten opzichte van het eerste beweegt (z gelijktijdigheid).Deze theorie, waardoor de tot dusver heersende opvattingen omtrent het wezen van de materie, de energie, de ruimte, de tijd en de causaliteit diep ingrijpende wijzigingen ondergingen, trok onmiddellijk de aandacht der gehele wetenschappelijke wereld en gaf aanleiding tot talloze geschriften en onderzoekingen, waarin die theorie nader werd onderzocht en ontwikkeld. Nog in hetzelfde jaar der verschijning van genoemde verhandeling werd Einstein eerst privaatdocent aan de universiteit te Bern en kort daarop tot buitengewoon hoogleraar aan de universiteit te Zürich benoemd. Na van 1911-1912 als hoogleraar te Praag en van 1912-1914 wederom te Zürich (thans als gewoon hoogleraar) werkzaam geweest te zijn, werd hij in 1914 hoogleraar in de natuurkunde te Berlijn, uit welk ambt hij echter in 1934 door de toen aan het bewind gekomen nationaal-socialistische regering wegens zijn Joodse afkomst en wegens zijn protesten tegen de vervolging zijner rasgenoten werd ontzet. Intussen had Einstein zelf in 1916 aan zijn theorie de belangrijkste uitbreiding gegeven, door zijn in dat jaar verschenen verhandeling Die Grundlagen der allgemeinen Relativitätstheorie, waarin hij het door hem opgestelde relativiteitsbeginsel tot de uiterste consequentie doorvoerde. In 1921 werd hem de Nobelprijs voor fysica toegekend. Van Einstein’s vruchtbare onderzoekingen op andere gebieden der natuurkunde zijn inzonderheid die over de Brownse beweging, over de viscositeitstoeneming van vloeistoffen door gesuspendeerde deeltjes en die over de theorie der lichtquanta* van belang. Ook de filosofie der exacte wetenschappen (z filosofie der wiskunde) heeft door Einstein’s denkbeelden een principiële wijziging ondergaan. Ook later hield Einstein zich nog met de opbouw van een zowel de verschijnselen der gravitatie als die der electriciteit omvattende theorie bezig. Hij is sinds 1934 werkzaam in Amerika en was tot zijn emeritaat in 1948 verbonden aan het Inst. f. advanced study te Princeton.
Als mens is Einstein idealist, gekant tegen alle vormen van autoriteitsdwang en militarisme, voorstander van het Zionisme*, op godsdienstig gebied echter vrijdenker. Zijn humor, vriendelijkheid en eenvoud maken, dat zijn openhartige uitingen zelden tot conflicten leiden.
Bibl. (voorn, werken): Untersuchungen über die Theorie der ,,Brownschen Bewegung”, Ostwalds Klassiker (Leipzig 1922; in Am. vert. 1926); Über die spezielle und die allgemeine Relativitätstheorie (vele drukken sinds 1916, w.o. een Engelse: Relativity, the special and general theory, 1947).
Lit. (o.a.): P. Frank, E., His Life and His Times(ig47). Voor verdere lit.opgave z relativiteitstheorie.