of de aequatoriaalprovincie (Egyptisch Hatt el Estiva) is een provincie van Egyptisch Soedan, gelegen tussen 2°-8° N.Br. en 27°~34° O.L. v. Gr., in het Z. begrensd door de Somersetnijl, het Albertmeer en de Bomokandi, in het W. door de Bahr el Gazal, in het N. door Fashoda, in het O. door het gebied der Galla’s en Shilloeks.
Het is een zeer vruchtbaar, waterrijk landschap, dat door de Bar el Dsjebel en zijn talrijke zijrivieren, benevens door bijvloeden van de Oëlle en andere rivieren doorstroomd wordt. Het met katoen beplante areaal is in de laatste jaren zeer toegenomen. Naast de Egyptische zijn er ook Amerikaanse soorten aangeplant. De teelt wordt op niet-geïrrigeerde velden bedreven. Het wordt bewoond door verschillende stammen, zoals de Dinka’s, de Dari’s, de Madi’s, de Shilloeks, de Shoeli, de Sandehs en de Monboetoe’s, waartussen zich de, als slavenhandelaars zeer beruchte, bewoners van Dongola gevestigd hadden.De provincie werd in de jaren 1874-1876 door Gordon georganiseerd en sedert 1878 door Emin Pasja bestuurd, die het land tot buitengewone bloei bracht. Voornaamste uitvoerproducten zijn ivoor en caoutchouc. Sedert 1881 was het land in tien idaras verdeeld, nl.: Rohl, Bor, Ladó, Latoeka, Kiri, Doefilé, Fadibek, Fauwera, Makraka en Monboetoe. Hoofdstad was Ladó, later Wadelai.
De opstand van de Mahdi in 1884 had ook voor Aequatoria noodlottige gevolgen. De positie van Emin Pasja scheen steeds meer door de Mahdisten bedreigd te worden en toen Stanley in 1889 voor de tweede keer in de streek van het Albert-meer verscheen, bewoog hij Emin met hem terug te trekken en Aequatoria aan zijn lot over te laten, dat nu door de Mahdisten bemachtigd werd. Een paar jaren later kwam een overeenkomst tot stand tussen de regering van de Kongostaat en de Engels-Egyptische regering, waarbij Aequatoria aan de eerste tijdelijk „in pacht” werd afgestaan, tot grote ergernis van Frankrijk. Reeds in 1892 drong Van Kerckhoven van de Boven-Oebangi uit tot Wadelai door en van hieruit werden de stations steeds dieper in het land opgeschoven. Omgekeerd begon het Engels-Egyptische leger, onder opperbevel van Kitchener, sedert 1896 van Wadi-Halfa uit voorwaarts te dringen. Over Dongola werd Berber bereikt (Sept. 1897) en de voorhoede der Mahdisten bij Nascheila aan de Atbara verslagen (Apr. 1898), daarna Omdoerman ingenomen (Sept.). Wel trachtten de Fransen aan het verdere succes der Engelsen een smak in het wiel te steken, doordat kapitein Marchand van Frans-Kongo uit er in slaagde tot de Boven-Nijl door te dringen en Fashoda bezette (de 10de Juli 1898), maar het Fashoda-incident eindigde daarmede, dat de Engelsen Marchand dwongen terug te keren (de 21ste Sept.). Het volgend jaar werd de „kalief” Abdoellahi bij Om Debrikat door Wingate verslagen en gedood (de 24ste Nov. 1899), eindelijk Osman Digna gevangengenomen (de 19de Jan. 1900) en daarmede hield het rijk der Mahdisten op te bestaan en was Aequatoria weer ingelijfd bij Egyptisch Soedan.
PROF. W. E. BOERMAN