heer van Dolhain en Cohem (± 1535 - 17 Juli 1572), afkomstig uit Wynoxbergen in Artois, verwant aan het geslacht Bailleul en gehuwd met een Longastre, was bij het begin van de opstand tegen Spanje een voorstander van de vrijheid der Nederlanden. Hij was in 1563 vaandrig bij de compagnie van den markies van Bergen en behoorde tot de meest overtuigde leden en eerste ondertekenaars van het Verbond der edelen, waarvoor hij de gehele Henegouwse adel won.
In Doornik en Valenciennes steunde hij de Hervormden en hij was aanwezig op alle belangrijke bijeenkomsten van het Verbond. In 1568 was hij een der aanvoerders van de inval der Geuzen in West-Vlaanderen, nadat hij Lodewijk van Nassau te Antwerpen gediend had. Daarvoor werd hij door de Bloedraad veroordeeld. In 1568 was hij bij de Watergeuzen, verrichtte een zending voor Oranje naar Engeland, maar raakte daar met den prins in twist, nadat deze hem tot admiraal had benoemd (Aug. 1569). Hij rustte enige malen schepen uit, maar had wel de ruwheid, niet de vakkennis van den zeeman en raakte dan ook met velen in onmin, ook met Oranje wegens het niet afdragen van geïnde losgelden. Hij is daarom zelfs afgezet (1570), zwierf toen in het Keulse en in Frankrijk en werd in Engeland nog eens gevangen gezet.
In 1572 voegde hij zich bij de Hugenoten, die onder Genlis een poging deden Lodewijk in Bergen te ontzetten en sneuvelde daarbij. Zijn broer, jonker Lodewijk de Bergues, bijgenaamd Treslong (niet te verwarren met den bekenden Watergeus), had eveneens een actief deel in de actie van 1566 en in het bedrijf der Watergeuzen (tot 1570).Lit.: z Geuzen en voorts: De Goussemaker, Troubles religieux en Flandre, II; v. Groningen, Gesch. der Watergeuzen.