Nederlands vlootvoogd (vermoedelijk te Alkmaar geboren, gest. in Suriname 1796), werd in 1765 als bevelhebber van een fregat naar de Middellandse Zee gezonden, ten einde de Barbarijse zeerovers te bedwingen. In 1777 werd hij kapitein ter zee en in 1779 lid van de hoge krijgsraad.
Hij streed in de slag bij Doggersbank (1781) zó dapper, dat hij met een gouden erepenning en met andere onderscheidingstekenen werd beloond. In 1787 werd hij, die tot de patriotten behoorde, commandant der vaartuigen op de Zuiderzee en veroorloofde zich in die betrekking veel geweldenarij tegen schepen van de andere provincies. Na de restauratie van het stadhouderschap werd hij voor de tijd van tien jaren verbannen. Na de omwenteling van 1795 keerde hij naar het vaderland terug en werd benoemd tot viceadmiraal. Febr. 1796 vertrok hij als commandant van een eskader, bestaande uit de „Piet Hein” (56 stukken) en 7 andere schepen, naar Suriname, om er de ambtenaren te ontslaan van de vroegere eed en door een nieuwe te binden aan de Bataafse Republiek. Hij overleed aldaar na het volbrengen van zijn last.