graaf, heer van Maasdam en ’s-Gravenmoer, Nederlands staatsman (Deventer 13 Apr. 1771 - ’s-Gravenhage 19 Dec. 1848), was van 1787-1789 in krijgsdienst, studeerde vervolgens te Leiden, waar hij in 1791 in de beide rechten promoveerde. Daarna kwam hij aan het hof van de erfprins (later Willem I); in 1793 werd hij lid van de ridderschap van Holland, mede door protectie van stadhouder Willem V ; hij trok zich in 1795 uit het publieke leven terug, maar zocht in 1811 weer contact met Oranjegezinden en oud-regenten, die ontevreden waren over de inlijving, in het bijzonder met Van Hogendorp.
Met deze en Van Limburg Stirum aanvaardde hij 21 Nov. 1813 het voorlopig algemeen bestuur in naam van Oranje en tot de komst van de prins. Na de restauratie werd Van der Duyn in 1814 en 1815 lid van de grondwetscommissie. Hij nam weinig deel aan de beraadslagingen, maar verzette zich tegen de reactionnaire richting. De koning nam hem in de gravenstand op, met overgang van de titel bij recht van eerstgeboorte. In 1817 werd hij gouverneur van Zuidholland en bekleedde die betrekking tot 1844. Hij gaf blijk van liberale denkbeelden, grote beginselvastheid en verdraagzaamheid.
In het conflict tussen Willem I en Van Hogendorp weigerde hij op verzoek van de koning tegen de laatste te ageren. Hij keurde het autocratisch regime, de dwang van de koning op de ambtenaren en het optreden der regering tegenover de Belgen en Afgescheidenen onverholen af. Hij was niet ingenomen met de weinig vérgaande grondwetsherziening van 1840 en de financiële maatregelen van Rochussen. In 1848 was hij een ijverig voorstander van de herziening der grondwet en als lid van de Eerste Kamer der Staten - Generaal werkte hij daartoe mede. Zijn gedenkschriften zijn met die van zijn schoonbroeder uitgegeven doorC. F.
Sirtema van Grovestins onder de titel Notice et souvenirs biographiques du Comte v. d. D. v. M. et du baron de Capellen (St Germain-en-Laye 1857).