Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Abbreviatuur

betekenis & definitie

Hiermede wordt een verkorting aangeduid, waarvan men zich tot het uitsparen van tijd en ruimte bij het schrijven van woorden en lettergrepen bedient; ook het verkortingsteken zelf. Bekend zijn de Notae Tironianae, zo genoemd naar den vrijgelaten slaaf van Cicero, Tullius Tiro, die ze stelselmatig heeft geordend, verbeterd en verklaard, terwijl de dichter Ennius ze zou hebben uitgevonden.

Later heeft Seneca een systematische verzameling van 5000 abbreviaturen ontworpen. Zij werden vooral gebruikt bij het opschrijven van redevoeringen en dictaten; zij, die in dit snelschrift (stenografie) geoefend waren en dus als oudste stenografen kunnen gelden, heetten notarii. Dat men er zeer vlug mee kon schrijven, blijkt uit een opmerking van den dichter Martialis, wiens notarius negen verzen per minuut schreef. De uit de Oudheid afkomstige abbreviaturen werden door Th. Mommsen in zijn Grammatici latini (Leipzig 1864) uitgegeven. Uit de Middeleeuwen zijn verscheidene collecties (Lexica Tironiana) tot ons gekomen. De eenvoudigste vorm van abbreviatuur is die, waarbij een woord alleen door de beginletter wordt aangegeven (bijv. S. P. Q.. R. voor Senatus populusque Romanus). Naar de vorm der afkortingen vallen verder twee soorten te onderscheiden: 1. zulke, die ontstaan zijn door suspensatie, waarbij de eerste en een of enige der volgende letters werden geschreven, terwijl boven de laatste het verkortingsteken geplaatst werd (bijv. añ = ante);
2. zulke, die ontstaan zijn door contractie, waarbij steeds de eerste en laatste letter van het woord en daarenboven meestal een of enige letters uit het midden werden geschreven, terwijl boven de laatste het afkortingsteken geplaatst werd (bijv. dnŏ = domino). In de Middeleeuwse handschriften, in de volkstaal geschreven, zijn de abbreviaturen veel minder talrijk dan in de Latijnse handschriften. Vgl. W. Schmitz, Commentarii notarum tironianarum (Leipzig 1893); Adr. Cappelli, Lexicon Abbreviaturarum.

In het moderne taalgebruik verstaat men onder abbrevïëren (vanwaar: abbreviatuur, abbreviatie) het afkorten van woorden. Een punt komt achter de afkorting, wanneer niet de laatste letter vermeld is; dus dr, ir, enz. krijgen geen punt, wel bijv., z.o.z., Ned. Voor maten en gewichten bestaat internationale schrijfwijze (Normaalbladen 333 en 334).

Lit.: A. Cappelli, Lexicon Abbreviaturarum, 2de ed. (1912); W. M. Lindsay, Notae latinae: an account of abbreviations in Latin mss. c. 700-850 (Cambridge 1915); L. Schiaparelli, Avviamento allo studio delle abbreviature latine nel medioevo (Firenze 1926); L. Traube, Nomina Sacra, Versuch einer Geschichte der christlichen Kürzung (1907).

In de muziek is Abbreviatuur de benaming van tekens, die dienen ter bekorting van het notenschrift. Men heeft herhalings-(reprise-)tekens, aanduidingen voor langdurige rusten, kortere schrijfwijze voor de herhaling van één toon of één maat enz.

< >