Blaaspijp of Blaasbuis. Dit werktuig is voor goud- en zilversmeden, instrumentmakers en vooral voor den schei- en delfstofkundige onmisbaar. Het bestaat uit eene kegelvormig toeloopende pjjp of buis van geel koper ter lengte van ongeveer 24 Ned. duim, terwijl zijne wijdte aan het dikke uiteinde 7 en aan het dunne 1 tot 45 Ned. streep bedraagt.
Op 4 Ned. duim afstand van het dunste uiteinde is het onder een regten hoek omgebogen, zoodat men er gemakkelijk de vlam eener lamp mede brengen kan op de metaalstukken die men soldéren of op de voorwerpen, die men smelten of onderzoeken wil. De blaaspijp is zóó ingerigt, dat het vocht, bij het blazen in de buis aanlandende, er eene vergaderplaats vindt; voorts is zij doorgaans voorzien van een hoornen of houten mondstuk en aan het dunne uiteinde met eene platina-punt. Men gebruikt haar bp de olie-, spiritus- en gasvlam, bij welke men de reductie en de oxydatie-vlam onderscheidt; deze laatste is het buitenste gedeelte der vlam, waarin eene volkomene verbranding plaats grijpt. In het binnenste gedeelte der vlam bevinden zich daarentegen nog onverbrande gassen, en deze werken, bij de afwezigheid van zuurstof, reducérend, daar zij bij eene hooge temperatuur op kosten van de verwarmde stof pogen te verbranden. Bij lichtgevende vlammen bevat de reductie-vlam onverbrande, gloeijende deeltjes koolstof.
Brengt men nu van ter zijde een fijnen luchtstroom in de vlam, dan volgt zij de rigting van dien stroom en er heeft wegens de zuurstof der ingeblazen lucht eene hevige verbranding plaats, waarbij de hitte aanmerkelijk klimt. Naar gelang men de blaaspijp tegen den voet der vlam of iets hooger rigt, naar gelang men ze hooger of dieper in de vlam houdt en zachter of harder blaast, verkrijgt men eene reductie- of eene oxydatie-vlam. Aan de punt van den binnensten kegel der blaasbuisvlam bevindt zich de warmste plek; daar plaatst men de moeijelijk-smeltbare ligchamen, terwijl men stoften, die men oxydéren wil, vóór de punt der vlam houdt, opdat het niet aan zuurstof voor de verbranding moge ontbreken. Tot het verkrijgen der oxydatie-vlam gebruikt men gewoonlijk eene kleine spiritus-lamp, terwijl voor de reductie-vlam die eener olie-lamp met eene dikke pit beter past. Voor beide oogmerken is gas, uitstekend, dat uit eene platte buis stroomt en aangestoken wordt.
Men blaast met de wangspieren en niet met de longen, en men dient er zich aan te gewennen om inmiddels de ademhaling rustig voort te zetten. Doorgaans oefent men zich door eene afwisselende oxydatie en reductie van een stukje tin.
De stoffen, die men voor de blaasbuis onderzoeken wil, legt men op houtskool, wanneer men ze smelten of reducéren wil. Vlugtige metalen verdampen in de reductie-vlam; de dampen oxydéren terwijl zij door het buitenste hulsel der vlam dringen, en het oxyde blijft als een beslag op de houtskool achter. Wegens het gering warmtegeleidend vermogen van houtskool kan men hierop de stoffen sterker verhitten dan op eene andere zelfstandigheid; wegens hare poreusheid scheidt zij smeltbare van onsmeltbare stoffen, en zij werkt eindelijk zelve reducérend. Bij oxydatie-proeven of bij het zamensmelten van eene stof met een vloeimiddel gebruikt men platina-draad of een platina-schaaltje.
Zulk een platina-draad buigt men aan het einde om tot een oogje, bevochtigt het met water, dompelt het in het vloeimiddel en laat dit smelten tot een droppel, die aan het oogje blijft hangen. Na de afkoeling bevochtigt men dit wederom en men brengt daarin de zelfstandigheid, welke men onderzoeken wil en nu in de oxydatie- en reductie-vlam plaatsen kan. De blaasbuis-analyse is voor den scheikundige van het hoogste belang wegens hare oogenblikkelijke uitkomsten. — De blaasbuis is tot scheikundig onderzoek het eerst gebruikt in 1738 door Anton von Swab, een Zweedschen bergraad. Het gebruik van dit werktuig op het gebied der chemie en mineralogie is vooral door Serzelius in een uitmuntend geschrift in een duidelijk licht gesteld.