Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Blaas-instrumenten

betekenis & definitie

Blaas-instrumenten noemt men alle muzikale toestellen, die zóó zijn ingerigt, dat de toonen door een luchtstroom worden voortgebragt. In dien algemeenen zin zou het orgel en de aeölusharp ook tot de blaas-in­strumenten behooren, maar in meer beperkte beteekenis noemt men blaas-instrumenten zoo­danige, waarin de toonen door het blazen met den mond ontstaan, zooals de fluiten, trompetten enz. De gedaante dier instrumen­ten is zeer verschillend en gedurende den loop der tijden aanmerkelijk gewijzigd.

Wanneer de lucht in eene rolronde of hoekige, aan beide uiteinden opene buis, wier lengte 15- tot 20-maal de wijdte bedraagt, in eene trillende beweging wordt gebragt, dan zal zij bij eene voldoend snelle opvolging der tril­lingen een muzikalen toon voortbrengen. Be­draagt het aantal trillingen 16 in eene seconde, dan heeft elke geluidgolf eene lengte van 20,78 Ned. el (64 voet). Is de buis 10,39 Ned. el (32 voet) lang, dan doet zij den laagsten toon hooren, welke door ’s menschen oor kan wor­den waargenomen. Nagenoeg in het midden der buis is de lucht in rust, en men noemt zulk eene plaats een knoop, die luchtdeeltjes aan beide zijden van den knoop bezitten eene slingerende beweging, die te grooter is naar mate zij zich digter bij de opene uiteinden bevinden. De toon wordt hooger naarmate de afmetingen der buis kleiner zijn.

Door eene opening te maken in den zijwand der buis doet men den toon rijzen en wel te meer naar­mate die opening zich digter bij het uiteinde bevindt, waar de trillingen ontstaan. Door eene reeks van openingen, die naar verkie­zing kunnen gesloten worden, is men der­halve in staat, om eene reeks van ver­schillende toonen voort te brengen. Dit ge­schiedt doordien men door het sluiten der opening aan de trillende luchtkolom in de buis verschillende lengten geeft. Op dit beginsel rust het zamenstel van de dwarsfluit, het octaaf­fluitje, de flageolet, de fagot, de klarinet, de klephoorn enz. De openingen worden daar­bij met de vingertoppen of met kleppen ge­sloten.

Is de lengte der buis in verhouding tot hare wijdte zeer aanzienlijk, dan valt het moeijelijk, de luchtkolom daarin te doen trillen. Deze verdeelt zich dan in een aantal kleine kolom­men, die door knoopen van elkander geschei­den zijn. De plaatsen, in het midden tusschen 2 knoopen gelegen, waar de slingerende be­weging der luchtdeeltjes het sterkst is, noemt men de buiken. Bij aan weerszij opene buizen zijn de openingen der uiteinden steeds buiken. Bij het toenemen van het aantal knoopen rijst de toon. Verdeelt zich de luchtkolom in een aantal knoopen, dan vormen de toonen dier deelen de harmonische bovenreeks van den grondtoon.

Vele blaas-instrumenten hebben, in verge­lijking met de wijdte, eene aanmerkelijke lengte, zooals de waldhoorn, de trompet, de bazuin enz. Hunne buizen zijn veelal om het gemak der behandeling en om het sierlijke van den vorm op verschillende wijzen gebo­gen, hetwelk nagenoeg geen invloed heeft op den toon. Om aan zulke instrumenten een bepaalden toon te ontlokken, moeten zij met eene bepaalde kracht worden aangeblazen, waarbij zich de daarin aanwezige luchtkolom verdeelt, zoodat zij nooit den grondtoon geven, die aan de trilling der geheele kolom beant­woordt, maar een der toonen van de harmo­nische bovenreeks. Het is onmogelijk om zon­der aanwending van hulpmiddelen eene ge­regelde opvolging van toonen met zulke in­strumenten voort te brengen. Tot de hulp­middelen behooren het trechtervormig verwij­den der onderste opening, om den toon te doen rijzen, en het plaatsen van de hand in deze laatste, om dien toon te doen dalen.

Hier­van wordt steeds gebruik gemaakt bij het blazen van den waldhoorn. Daarenboven heeft men bij zulke instrumenten beugels aangebragt of gewondene buizen van verschillende lengte, die er zoodanig mede zijn verbonden, dat men naar willekeur eene langere of kortere luchtkolom in trilling kan brengen. Dit ge­schiedt bij de bazuin of trombone door coulis­sen of holle, in elkaar schuivende stangen. Bij het uithalen dier stangen wordt namelijk de luchtkolom langer.

Het verdeelen der luchtkolom in een aan­tal deelen wordt door het aanblazen verkre­gen. Vooral de cornet à pistons is onder de blaas-instrumenten op eene vernuftige wijze ingerigt. Dit instrument heeft geen losse beu­gels, zooals de waldhoorn, maar vaste, en deze kunnen door den bespeler naar willekeur worden geopend en gesloten. Bij de fagot, klarinet enz. geschiedt het verlengen en ver­korten der luchtkolom door het sluiten en openen der gaatjes door middel van de vin­gers of van kleppen.

De lucht wordt in de blaas-instrumenten op dezelfde wijze in beweging gebragt als in de pijpwerken en de tongwerken der orgels. Tot de eersten behooren de flageolet en de dwarsfluit, en tot de laatsten de oboe, de klarinet, de fagot, de hoorn, de bazuin enz. Bij de eersten wordt geblazen tegen een scherpen kant van eene insnijding der buis of tegen den bovenrand der opening, en bij de laatsten wordt een of ander veerkrachtig ligchaam van het mondstuk in beweging ge­bragt, hetwelk zijne trillingen aan de lucht­kolom mededeelt.

Men heeft hout- en metaal-instrumenten. Vele daarvan hebben een bepaalden grondtoon, waarnaar zij genoemd zijn. De muziek van blaas-instrumenten is vooral in eene kleine zaal doorgaans veel te sterk; zij klinkt het aangenaamst in de open lucht, en wèl wan­neer zij uit een woud, waar de weêrgalm kracht bijzet aan de toonen, ons over het water te gemoet ruischt.

< >