Biterolf, een oud-Hoogduitsch gedicht, in korte tweelingsverzen en door den dichter van het “Nibelungenlied” geschreven, alzoo van het einde der 12de eeuw afkomstig, bevat 16 avonturen in 13495 verzen. Bij Biterolf, koning van Tolet, wiens vrouw Dietlinde hem een zoon Dietlieb geschonken had, komt een pelgrim, die hem zooveel verhaalt van de magt van Etzel en van de zachtheid van Helken, dat de Koning het besluit neemt, om naar het land der Hunnen te trekken. Zonder iemand met het doel zijner reis bekend te maken, verwijdert hij zich van huis, komt bij Etzel, blijft er en strijdt er onder de ridders, terwijl zijn naam en rang verborgen blijven.
Intusschen maakt Dietlieb, hoewel nog jeugdig van jaren, zich op, om zijn vader te zoeken; ook hij komt aan het hof van Etzel en ontmoet er zijn vader zonder hem te herkennen voordat zij met elkander gestreden hebben. Nadat alles is opgehelderd, blijven vader en zoon op eene voorspoedige wijze het zwaard voeren voor Etzel, zoodat deze hun het land Steyer (Stiermarken) ten geschenke geeft. — Het gedicht is vermoedelijk eene omwerking van een ouder stuk. Buitenlandsche sagen, vooral Engelsche, zijn er in vermengd met de Duitsche. Een handschrift van den Biterolf is te Weenen, en men vindt het gedrukt in het “Heldembuch” van van der Hagen en Primisser (Berlijn, 1820).