Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Etzel

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Frans August von Etzel, directeur der staatstelegraphie in Pruissen. Hij werd geboren te Bremen den 19den Julij 1783, zag zich geplaatst als leerling bij een apotheker, studeerde voorts te Berlijn in de scheikunde en in den mijnbouw, ging vervolgens naar Parijs, vergezelde in 1805 Alexander von Humboldt naar Napels en bezocht alleen de bergketen der Apennijnen. In 1806 ontving hij eene aanstelling bij het laboratorium voor verfstoffen ten behoeve der Koninklijke porseleinfabriek, verloor die betrekking bij den inval der Franschen, kocht eene apotheek te Berlijn, doch trad in 1810 in dienst bij de uhlanen, werd in 1812 luitenant, nam deel aan de veldtogten van 1813 en 1814 en werd na den slag van Laon geplaatst bij den generalen staf van Blücher.

Na de tweede verovering van Parijs werd hij plaatsmajoor van de wijk, die door de Pruissen was bezet, keerde vervolgens terug naar Berlijn, kreeg daarna eene betrekking aan het militair topographisch bureau te Coblenz, en ontving in 1820 eene plaats bij den generalen staf te Berlijn en een leeraarsambt aan de militaire school. In 1832 werd hij lid van de commissie voor de telegraphie en later directeur van deze laatste, — in 1846 in den adelstand opgenomen, en in 1847 tot generaal-majoor bevorderd; in 1848 verkreeg hy een eervol ontslag, en overleed den 26sten December 1850. Van zijne geschriften noemen wij: „Erdkunde für den Unterricht (1817—1822, 3 dln)”, — „Gewässerkarte von Deutschland (1824, 9 bladen)", — „Atlas von hydrographischen Notizen (1828, 16 bladen, en 1829)”, — „Karten und Pläne zur allgemeinen Erdkunde (1825—1843, 7 afl.)”, — en „Terrainlehre (1829, 3de uitgave 1850)”.

Karl Etzel, opperbouwraad te Stuttgart. Hij werd aldaar geboren in 1812, wijdde zich eerst aan de studie der godgeleerdheid, maar legde zich weldra toe op de bouwkunde. Hij bezocht Parijs, Londen en Weenen, was er «enigen tijd werkzaam als architect, werd in 1843 belast met den aanleg van spoorwegen in Würtemberg, en in 1854 met het toezigt op dien van den Zwitsershen centraalspoorweg. Hij redigeerde met Klein de „Eisenbahnzeitung” en schreef: „Notizen über die Ausführung von Erdarbeiten in gröszeren Maszstabe (1839)”, — en „Brückenund Thalübergänge Schweizerischer Eisenbahnen (1856)”.

< >