Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Vrouw

betekenis & definitie

Vrouw (Eene) is een volwassen persoon van het vrouwelijk geslacht. Zoowel de toestand als de behandeling der vrouw is afhankelijk van de denkbeelden, welke het sterkere geslacht koestert omtrent hare waarde. Bij de weelderige Oosterlingen werd zij beschouwd als een wezen, bestemd om de zinnelijke lusten van den man te bevredigen, en bij de barbaarsche volken als een lastdier, dat de moeijelijkste werkzaamheden moest dragen. In het algemeen is de gesteldheid der vrouw ellendiger naarmate het volk, waartoe zij behoort, onbeschaafder is.

Bij de gekleurde rassen is zij bijna altijd eene slavin. Bij de Australiërs wordt zij reeds als jong meisje geroofd en is gedurende haar geheele leven blootgesteld aan de ruwste mishandelingen van de zijde van haren man. Niet alleen is zij er belast met alle huiselijke bezigheden en met de opvoeding der kinderen, maar ook met het landwerk, met het halen van hout en water enz. Sommige volken, bijv. de Samojeden, beschouwen de vrouw als onrein, zoodat zij geen deel mag nemen aan de godsdienstige plegtigheden; zelfs mag zij niet met den man aan dezelfde tafel eten of met hem gebruik maken van dezelfde deur. Bij de meeste onbeschaafde volken heeft de man het regt, over het leven en den dood der vrouw te beslissen, en bij onderscheidene bestaat het gebruik, dat hij de vrouw moet rooven.

Elders worden de vrouwen gekocht, verkocht en vererfd. Bij de Caraïben in Venezuéla erft de oudste zoon al de vrouwen van zijn overleden vader, met uitzondering van zijne eigene moeder. Het koopen van vrouwen is eene algemeene gewoonte bij de Mohammedanen. Overal, waar veelwijverij heerscht, bevindt zich het vrouwelijk geslacht in een beklagenswaardigen toestand. Intusschen zijn er ook onbeschaafde volken, die de familieregten niet afleiden van den vader, maar van de moeder; bij de Negers aan de Goudkust, bij de inboorlingen van Nieuw-Zeeland enz. wordt stand, kaste of rang door de moeder bepaald.

In de dagen der Oudheid was de maatschappelijke gesteldheid der vrouw in vele opzigten eene geheel andere dan in onzen tijd. Bij de Hebraeërs bewoonde de vrouw in het aartsvaderlijk tijdperk een afzonderlijk gedeelte der tent, maar volbragt ongesluijerd, ook in tegenwoordigheid van vreemden, alle huiselijke bezigheden. Later hielden de vrouwen der aanzienlijken haar verblijf in een harem, werden door gesnedenen gestreng bewaakt en mogten alleen bij gastmalen en volksfeesten zich in den kring der mannen vertoonen. Een groot aantal kinderen, vooral zonen, werd door haar als eene bijzondere gunst des hemels aangemerkt. — Volgens Heródotus volbragten de Egyptische vrouwen allerlei werkzaamheden buiten hare woning, terwijl de mannen er zich bezig hielden met spinnen en weven. Vermoedelijk echter had zulks alleen plaats bij de geringere standen, daar het werk bij de aanzienlijken door slaven en slavinnen werd verrigt. — In Griekenland waren in overouden tijd de vrouwen geroofde of gekochte slavinnen, te huis in het vrouwenverblijf opgesloten en bij het uitgaan gesluijerd en door een trouwen dienaar van haren meester vergezeld. Dit was reeds in den tijd van Homerus aanmerkelijk veranderd; de vrouwen hadden toen wel een afzonderlijk vertrek, maar dit bevond zich achter de zaal der mannen, en zij waren met deze aangezeten aan de tafel, behalve bji de aanwezigheid van gasten. Ook namen zij deel aan offeranden en optogten, verhoogden den luister der feesten door bevallige dansen en mogten zelfs verschijnen in de vergaderingen van de oudsten des volks. Hare bezigheden bepaalden zich tot het huisbestuur, de opvoeding der kinderen, spinnen en weven, terwijl de huiselijke werkzaamheden, zooals malen, bakken, koken, water halen, wasschen enz., door dienstmaagden werd verrigt.

Trouwens zij werden niet langer gekocht of geroofd, maar door den man van de ouders verkregen, gewoonlijk van een bruidschat voorzien. In Sparta, waar de man zich zelden te huis bevond, genoot de vrouw meer vrijheid en had zij in huis een erkend gezag. Te Athene daarentegen bleef de man het hoofd des huizes, en de meisjes werden er onderwezen in de dichten schilderkunst, in de wijsbegeerte enz. Naarmate voorts de vrouwen te Athene meer vrijheid erlangden, nam er het zedebederf toe, en toen zich na den tijd van Alexander de Groote de verwijfde mannen meer en meer aan het behandelen der Staatsaangelegenheden onttrokken, verkregen de vrouwen een aanmerkelijken invloed. De Spartaansche maagden moesten, evenals de jongelingen, zich oefenen in het loopen, klimmen, behandelen der werpschijf, het jagen en het dansen, en het hierdoor gewekte eergevoel was een schild voor hare eerbaarheid, hoewel zij in lateren tijd evenzeer tot zedeloosheid vervielen. — bij de Romeinen was de toestand der vrouwen over het geheel beter dan bij de Grieken. Zij konden zich even vrij bewegen als de mannen, leidden een ingetogen leven en hielden kuischheid voor het schoonste sieraad. Menige treffende daad, door vrouwen volbragt, werd door de Romeinsche geschiedenis bewaard, en de vrouwen genoten er eene ongemeene achting. Intusschen bleef de vrouw er onmondig op staatkundig gebied.

In zaken had zij steeds een curator noodig en bij huwelijk verving de man de plaats van haren vader. Later evenwel, toen de mannen er verwijfder werden, kwamen er de vrouwen tot grooter zelfstandigheid. Tegen het einde van de Republiek en in den tijd der Keizers was voorts het zedebederf zoozeer toegenomen, dat schaamteiooze vrouwen er eene onbeperkte heerschappij voerden. — Bij de Galliërs werden de vrouwen met grooten eerbied bejegend, en vooral bij de Germanen, die haar, zooals Tácitus meldt, eenigermate als een goddelijk wezen beschouwden. De Germaansche vrouwen onderscheidden zich door reine zeden, bestuurden de huishouding, verdeelden het huiswerk en zorgden voor den maaltijd en voor de kleeding der mannen. Zij vergezelden de mannen in den strijd en wisten, op den wagenburg staande, hunne dapperheid aan te vuren, terwijl zij zorg droegen voor de gewonden en ook wel deelnamen aan het gevecht. Verdween de hoop op de zegepraal, dan verworgden zij hare kinderen en bragten zich zelven om het leven, den dood verkiezende boven de slavernij. Daarom behandelde de Germaan zijne vrouw met den meesten eerbied en had een afkeer van veelwijverij. Ook namen de vrouwen der Germanen deel aan openbare vermaken en sommige van haar werden omtrent gewigtige zaken als wigchelaressen geraadpleegd.

De vrouw verkreeg echter hare regtmatige plaats in het huisgezin en in de maatschappij eerst door de invoering van het Christendom, inzonderheid door den invloed der Maria-dienst. De voormalige minachting, uit lage zelfzucht ontstaan, maakte plaats voor eene billijke waardéring van de verhevene eigenschappen der vrouw. Men eerbiedigde haar diep gevoel, haar snel en doordringend oordeel, hare kuischheid en vooral hare zelfopofferende liefde. Het werd ridderpligt, de vrouw te beschermen en haar het leven zoo aangenaam mogelijk te maken. Zij had aanspraak op denzelfden eerbied als de man, al beschouwde men haar ook bij voortduring als minderjarig op staatkundig gebied, al bleef ook nog altijd bij echtverbindtenis de man het hoofd der vereeniging.

In de laatste eeuw heeft men met kracht geijverd voor de verbetering van het onderwijs der vrouw, daar deze alleen door het bezit eener degelijke ontwikkeling hare taak als echtgenoote en inzonderheid als moeder naar behooren vervullen kan. Bij de beschaafde volken zijn meisjesscholen van lager, meer uitgebreid lager en middelbaar onderwijs in grooten getale verrezen, en ook de hoogescholen voor de zwakkere sekse geopend. Velen hebben voorts aangedrongen op de emancipatie der vrouw, namelijk op de wegneming van alle belemmeringen, waardoor de vrouw als huismoeder gebonden is; zij verlangden volkomene gelijkstelling van de vrouw met den man, daarin bestaande, dat de vrouw geregtigd zou zijn en opgeleid zou worden tot alle bedrijven, welke de mannen als de hunne beschouwen. Bij zulk eene emancipatie wordt de bestemming der vrouw uit het oog verloren. De ware emancipatie der vrouw is gelegen in eene vorming, die, zonder het echt vrouwelijke in haar te benadeelen, haar onafhankelijk maakt van alle onbeschaafdheid , onkunde, bekrompenheid en vooroordeel en haar verrijkt met al de schatten van geest en gemoed, waardoor zij aanspraak heeft op den rang eener gewijde priesteres in den tempel van het huiselijk leven.