Bies (Scirpus) is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Cyperaceën of cypergrassen. De stengels of takken der 12 in ons land voorkomende bies-soorten dragen 1, 2 of meer bloem-aren en zijn met weinig ontwikkelde of duidelijk zigtbare bladeren voorzien; de bloemen zijn tweeslachtig en met een krans van korte borstels als bloemdek omgeven.
Tot de meest algemeene soorten behooren o. a. de veenbies (S. caespitosus L.) met 3 stempels, eene in een 2-bladig omwindsel beslotene aar en een rolronden, gestreepten halm,— en de mattenbies (S. lacustris L.) met een 2- tot 4-bladig omwindsel en een bijscherm met eironde, onbehaarde aartjes. De mattenbies beslaat in ons Vaderland eene belangrijke plaats op het gebied der industrie, vooral in de omstreken van Blokzijl, waar zij met schepen aangevoerd en tot het vervaardigen van vloermatten gebezigd wordt.
Tot eene andere familie, namelijk die der Juncaceën of russchen, behooren de bloembiezen, Zij omvat de eigenlijke bloembiezen en de veldbiezen, of de geslachten Juncus en Luzula.
De Bloembies heeft een 6-deelig, kafbladig bloemdek, 3 of 6 meeldraden en een kort stijltje met 3 gevederde stempels. De zaaddoos is 3-kleppig en 3-hokkig; de bladeren zijn rolrond en onbehaard. Hiertoe behooren o. a. de gemeene bloembies (Juncus effusus) zonder bladschijven, met eene gladde, groene, stijve bloemsteng, eene van boven tweewerf verdeelde, ingebogene pluim, lancetvormig gesplitste bloemdekslippen, drie meeldraden en eene omgekeerd-eironde, ingedrukte zaaddoos. Zij groeit in ons Vaderland op vochtige, eenigzins beschaduwde gronden algemeen, en wij geven van haar in fig. 1 eene afbeel-
ding op ¼ der natuurlijke grootte, in a eene bloem, 6-maal vergroot, en in b een stuk van de pluim, 3-maal vergroot. Voorts groeit bij ons de gestreepte bloembies (J. glaucus) met gestreepte bloemsteng en voor ’t
overige op de voorgaande soort gelijkende, — de stompbloemige bloembies (J. obtusiflorus) met dwars gelede bladen en wijd uitgespreide pluim, — de water-bloembies (J. lampocarpos), met rolronde, zamengedrukte bladen en eene openstaande pluim, — de spitse bloembies (J. aeutiflorus), tegenwoordig bosch-bloembies (Juncus sylvaticus) genoemd, met rolrond-zamengedrukte bladen, tweewerf-verdeelde pluim en 6 meeldraden (afgebeeld in fig. 2 op'/, der natuurlijke grootte), — de kransvormende bloembies (J. uliginosus), thans kruipende bloembies (Juncus supinus) geheeten, met een draadvormigen halm, eene onregelmatige pluim en 3 meeldraden , — de kopdragende bloembies (J. capitatus), eene éénjarige plant, wier pluim als uit kleine hoofdjes is zamengesteld, — de padde-bloembies (J.bufonius) met een weinig-getakten halm eene draadvormige bloemsteng en eene uitgerekte pluim, — de tengere bloembies (J.tenuis) met gegroefde bladeren en eene openstaande pluim, schijnbaar zamengesteld uit eenzijdige bloemen, — de harde bloembies (J. squarrosus), de zeebloembies (J. maritimus), welke laatsten eenigzins met elkander overeenkomen, enz. Een 20-tal soorten is bij ons inheemsch.
De veldbies (Luzula) heeft insgelijks een 6-deelig, kaf bladig bloemdek, doch hare zaaddoos is éénhokkig. Hare bladeren zijn plat en zacht behaard. Tot onze inlandsche soorten behooren o. a. de groote veldbies (L. maxima) met gewimperde, gave schutblaadjes, spitse bloemdekslippen en gepunte zaaddoos, — de bleeke veldbies (L. albida) met eene 3-kantige, ovale, gesnavelde zaaddoos, — en de gemeene veldbies (L. campestris) met platte bladen, tot een scherm vereenigde bloemkluwens, ten getale van 3—5, die overhangen; van deze vindt men vele verscheidenheden.