Krans (Christian Jakob), een geestig en geleerd schrijver, geboren te Osterode in 1753, studeerde te Königsberg, waar hij de lessen van Kant bijwoonde. Zijn voornemen, om zich voor het predikambt voor te bereiden, liet hij weldra varen, om zich aan de letteren en de wijsbegeerte te wijden. In 1779 ging hij naar Berlijn, waar de minister von Zedlitz óp hem zijne aandacht vestigde, en vertrok toen als leidsman van een student naar Göttingen, waar het onderwijs van Heyne en Schlözer hem boeide. In 1781 zag hij zich benoemd tot professor in de wijsbegeerte te Königsberg, en overleed aldaar den 25sten Augustus 1807.
In geleerdheid en taalkennis stond hij boven Kant. Na het beoefenen der wiskunde en der bespiegelende philosophie bepaalde hij zich bij de practische wijsbegeerte. Zijne voorlezingen over laatstgenoemde, over Grieksche schrijvers, over geschiedenis en wiskunde waren druk bezocht, — zelfs door hooggeplaatste ambtenaren, vooral toen hij later de staathuishoudkunde behandelde. Terwijl hij al zijne krachten aan de wetenschap wijdde, wist hij haar in het gezellige leven door zijne onderhoudende gesprekken dringend aan te bevelen. Zelf heeft hij geene geschriften in het licht gezonden, maar Auerswald deed uit zijne nalatenschap eene „Staatswirthschaft (1808—1811, 5 dln”)” en eene „Sammlung vermischter Schriften (1808— 1812, 7 dln)” ter perse leggen.