Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Bechstein

betekenis & definitie

Van hen, die dezen naam gedragen hebben, noemen wij:

Johann Matthaeus Bechstein, een Duitsch natuurkundige, die den 11den Julij 1757 te Waldeck geboren werd. Hij was de zoon van een hoef- en wapensmid, en reeds als knaap legde hij eene ongemeene neiging aan den dag tot het onderzoek der natuur.

In 1778 begaf hij zich naar de universiteit te Jena, om er naar den wensch zijns vaders in de godgeleerdheid te studéren, maar hij legde zich tevens met ijver toe op de natuurkennis. Na volbragte studiën kwam hij in zijne ge­boorteplaats in aanraking met den bekenden opvoedkundige Chr. G. Salzmann, en deze benoemde hem aan zijn opvoedingsgesticht te Schnepfenthal als leeraar in de natuurlijke historie en de wiskunde. Nu ging Bechstein op reis, om onderscheidene inrigtingen van onderwijs te bezoeken, en na zijn terugkeer wijdde hij zich vooral aan de ornithologie (kennis der vogelen). Telkens schreef hij op, wat hij voor zijne lessen noodig had, en deze geschriften werden de grondslagen zijner latere werken. Hij leverde belangrijke opstellen in tijdschriften en stichtte in 1794 eene nieuwe inrigting van onderwijs nabij de stad Waltershausen. Hij bragt vervolgens de “Societät der Forst- und Jagdkunde” tot stand, die weldra een groot aantal leden telde.

Het jaar­boek “Diana” werd het orgaan dier vereeniging. Steeds bleef de wensch bij hem levendig, om eene betere inrigting van onderwijs te doen verrijzen, en hertog Georg von Saksen-Meiningen opende hem hiertoe de gelegenheid door hem tot “Forst-rath” te benoemen en een slot bij Dreiszigacker met de noodige hulp­middelen ter zijner beschikking te stellen. De nieuwe school werd den 12den Mei 1801 plegtig geopend, bloeide onder de zorg van haren directeur en werd zelfs tot eene aca­demie verheven. Zij genoot een druk bezoek tot aan het overlijden van Bechstein, hetwelk plaats had op den 23sten Februarij 1822. Daarna begon zij allengs te kwijnen en werd in 1843 opgeheven.

Bechstein heeft veel geschreven — vooral belangrijke werken over de boschcultuur en de jagt; in onderscheidene tijdschriften zijn merkwaardige opstellen van zijne hand ver­spreid.

Ludwig Bechstein, een neef van den voor­gaande. Hij werd geboren te Weimar den 24sten November 1801, ontving zijne opleiding te Dreiszigacker ten huize van zijn oom, be­zocht voorts het gymnasium te Heiningen, legde zich toe op de pharmacie, en was lan­gen tijd bediende in eene apotheek te Arnstadt. Zijne vrije uren wijdde hij aan de poëzie, en hij was medewerker in onder­scheidene tijdschriften. Nadat 10 jaren onder dergelijke omstandigheden waren voorbijge­gaan , bezorgde de hertog von Meiningen hem de middelen, om de universiteit te Leipzig te bezoeken. Hier legde hij zich toe op wijs­begeerte , letterkunde en geschiedenis. In 1828 verschenen zijne “Sonnettenkränze.” In 1830 verwisselde hij Leipzig met Munchen, knoopte er vriendschappelijke betrekkingen aan met Maszmann en graaf Pocci, en begaf zich vervolgens naar Meiningen, waar hij werd aangesteld tot kabinets-bibliothecaris van den Hertog en tot 2den bibliothecaris aan de openbare boekerij.

Den 14den Novèmber 1832 stichtte hij de “Hennenbergsche vereeniging voor Oudheidkunde,” en dit gaf aanleiding tot de uitgave van het “Deutsches Museum für Geschichte, Literatur, Kunst und Alterthum.” In 1833 werd hij eerste bi­bliothecaris aan de openbare boekerij en in 1835 deed hij met professor O. L. B. Wolff eene reis naar Brussel en Parijs. In 1840 werd hij benoemd tot hofraad en in 1844 tot archivaris van het Hennenbergsch genootschap. In 1855 deed hij mot den erfprins Georg van Saksen-Meiningen eene reis naar Italië, en hij overleed op den 16den Mei 1860. Hij heeft vele gedichten nagelaten en vooral eene menigte romans, — voorts reisbeschrijvingen en geschriften van topographischen en oud­heidkundigen inhoud.

< >