Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Jena

betekenis & definitie

Jena, in het groothertogdom Saksen-Weimar-Eisenach, was de hoofdstad van het voormalig hertogdom Saksen-Jena, dat, in 1672 gesticht, reeds in 1690 aan Saksen-Eisenach en in 1741 met dit laatste aan Saksen-Weimar ten deel viel. Zp ligt in een bekoorlijk dal aan de Saaie, waarover eene steenen brug is gebouwd, en aan den mond der Leutra. Zij telt nog geene 8000 inwoners, doch is merkwaardig wegens hare universiteit en wegens den naar haar genoemden slag. Men vindt er voorts een Hof van Appél, eenige geleerde genootschappen, enz.

Het plan, om er eene universiteit te stichten, werd opgevat door keurvorst Johann Friedrich de Grootmoedige, toen hij in 1547 als gevangene van Karel V aldaar eene zamenkomst had met zijne drie zonen. Zij zou, als plaatsvervangster van die te Wittenberg, de verzorgster der wetenschappen worden en de zuivere Evangelische leer handhaven. Drie kloosters met de daaraan verbondene goederen werden de grondslag dezer inrigting, zoodat de Keurvorst, toen hij in 1552 op vrije voeten werd gesteld, er reeds een groot aantal studenten aantrof. De Keizer hechtte eindelijk zijn zegel aan dit werk, en de universiteit werd den 2den Februarij 1558 plegtig geopend. Zij kost thans jaarlijks 40000 thaler, en een groot deel der inkomsten vloeit voort uit de haar toebehoorende heerlijkheid Remda en uit het riddergoed Apolda. Haar bloeitijd is die der regéring van hertog Karel August (1787—1806). Fichte vormde er eene wijsgeerige school, en werd er opgevolgd door Schelling, terwijl voorts Hegel er 5 jaar toefde.

Als letterkundigen schitterden er de gebroeders Schlegel, Vosz, Fries, Krause en Oken, — als geneeskundigen Gruner, Loder en Hufeland, — terwijl ook de namen van Griesbach, Döderlein, Paulus, Eichhorn, Feuerbach niet ligt vergeten worden. Te Jena werden steeds belangrijke letterkundige tijdschriften uitgegeven, doch het Wartburgfeest, dat van Jena uitging, de stichting der Burschenschaft en het feit, dat Sand, de moordenaar van Kotzebue, tot de Jenasche studenten behoorde, berokkenden veel schade aan de universiteit. Zelfs werd het bezoeken dier hoogeschool aan Pruissische onderdanen verboden, — een verbod, hetwelk van 1819 tot 1825 van kracht bleef. Het aantal studenten, dat in 1815 omstreeks 800 bedroeg, is dan ook later tot 500 gedaald. Het ontbreekt er echter niet aan een groot aantal gewone, buitengewone en honoraire professoren en privaatdocenten, terwijl er een sierlijke plantentuin, eene sterrewacht, een meteorologisch intituut, verschillende muséa en eene boekerij met 200000 deelen tot de académische inrigtingen behooren. Daarenboven is eene landbouwschool met de universiteit verbonden.

In de geschiedenis is Jena merkwaardig door de nederlaag, die de Pruissen er leden op den 14den October 1806. Karel Wilhelm Ferdinand, hertog van Brunswijk, opperbevelhebber van het Pruissisch-Saksische leger, bemerkende dat de Franschen zijn linkervleugel ten noorden van het Thüringerwald in den rug zouden aanvallen, besloot na lang weifelen over de Unstrut af te trekken, verder benedenwaarts de Saaie te overschrijden en dan den vijand weder de spits te bieden. Het korps van den prins van Hohenlohe, omstreeks 40000 man sterk, zou in zijne stelling bij Jena dien aftogt dekken, doch ontving tevens bevel, den strijd te vermijden. Generaal Rüchel, die met 27000 man bij Eisenach had gestaan, bewoog zich in de rigting van Weimar, thans door het hoofdkorps verlaten. Den 13den October rukte de opperbevelhebber voorwaarts, doch ontmoette daags daarna bij Auerstadt Davoust en werd geslagen. Napoleon had reeds den 13den October het 4de korps, de reserve-kavallerie en de garde naar Jena gezonden. Deze stad werd door de Pruissische voorhoede onder Tauentzien ontruimd, en de Franschen vonden het gewigtigste punt, den Landgrafenberg, onbezet. Terstond werden de derwaarts leidende dalen en kloven geschikt gemaakt voor het vervoer van geschut, — het 5de korps (Lannes) besteeg in het duister den berg, en in het midden der aldaar bivouakérende gardes bevond zich de Keizer.

De overige troepen waren in aantogt. Den 14den des ochtends gaf Napoleon bevel tot den aanval, en deze werd door mist begunstigd. Tauentzien hield stand tot halfnegen en ontving toen van den prins van Hohenlohe, die geen slag vermoedde, het bevel om terug te trekken naar Klein-Römerstadt. Hierdoor wonnen de Franschen een belangrijk terrein. Het 73e korps (Augereau) verscheen uit het Mühlthal en ook het 4de (Soult) liet zich niet wachten. Bij Vierzehnheiligen ontstond nu een gevecht, dat aanvankelijk eene gunstige wending scheen te zullen nemen voor de Pruissen. Het regte tijdstip werd echter niet tot een krachtigen aanval gebezigd en ook van de talrijke kavallerie geen gebruik gemaakt, zoodat Napoleon tijd bekwam , om zijne geheele magt te ontwikkelen. Thans ware nog een terugtogt der Pruissen mogelijk geweest, doch ook die gelegenheid ging voorbij.

Napoleon gaf nu bevel tot een algemeenen aanval. De vereeniging der Saksers met de Pruissen werd verhinderd, — Soult rukte met 2 sterke kolonnes tegen den linkervleugel op, — andere troepen bedreigden Vierzehnheiligen, en zelfs nu kon von Hohenlohe niet besluiten tot den aftogt. Toen bezweek de standvastigheid der uitgeputte soldaten; zij begonnen te wijken, en daar zij aan beide zijden telkens nieuwe Fransche bataljons zagen aanrukken, gingen zij op de vlugt. Op dat oogenblik verscheen generaal Rüchel met zijn korps, en het was eene fout, dat hij den strijd aanvaardde in plaats van den terugtogt te dekken. Na een korten strijd leed ook hij de nederlaag. Slechts enkele afdeelingen volbragten in goede orde den terugtogt. Pruissen en zijne bondgenooten waren verslagen, — de meeste vestingen gaven zich over, en het korps van von Hohenlohe moest bij Breslau de wapens nederleggen.