Van de merkwaardige vrouwen, die dezen naam gedragen hebben, noemen wij:
Beatrix, eene dochter van graaf Raynald van Bourgondië. Zij was de tweede gemalin van keizer Frederik I (1156) en werd te Milaan door het volk gehoond, hetwelk de Keizer strafte met de vernieling der stad. Zij was de moeder van keizer Hendrik VI, en overleed in 1185.
Beatrix, eene onechte dochter van koning Ferdinand van Napels en Arragon en de tweede gemalin van Matthias Corvinus, koning van Hongarije. Zij was geestig en schoon en lokte vele wetenschappelijke mannen, dichters en kunstenaars aan het Hof, zoodat zij de beschaving in Hongarije ongemeen bevorderde. Minder zegenrijk was de invloed, dien zij met haren broeder, kardinaal van Arragon en aartsbisschop van Gran, oefende op het bestuur des lands. Zelve was zij kinderloos en zij verijdelde den wensch des Konings, om zijn onechten zoon Johan tot troonopvolger te benoemen: zij was oorzaak dat na ’s Konings dood Wladislaus gekozen, werd. Hare hoop, dat deze haar tot gemalin en mede-regentes zou kiezen, werd teleurgesteld, zoodat zij Hongarije verliet, eenigen tijd te Weenen vertoefde en in 1508 te Ischia in Italië overleed.
Beatrix, eene dochter van Hercules III van Este, hertog van Modena. Zij werd geboren
in 1750 en huwde in 1771 met den aartshertog Ferdinand van Oostenrijk. Na den dood haars vaders (1803) was zij erfgename van Modena en Massa-Carrara, maar die landen waren reeds in 1797 bij de Cis-Alpijnsche republiek gevoegd. Haar gemaal ontving tot schadevergoeding daarvoor de Breisgau en behield dit tot in 1805. Na de restauratie (1814) werd haar zoon, Ferdinand genaamd, hertog van Modena, terwijl zij zelve in het bezit bleef van Massa-Carrara, dat na haar dood (1829) weder aan Modena verviel.