Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Batthyanyi

betekenis & definitie

Batthyanyi is de naam van een adellijk Hongaarsch geslacht, dat onderscheidene merk­waardige personen heeft opgeleverd. De stam­vader is Eörs, een der mede-bevelhebbers van Arpad bij een inval der Magyaren in Pannonië (884).

Het geslacht werd in 1585 in den stand der vrijheeren, in 1680 in dat der rijksgraven, en de andere lijn in 1764 in dien der rijksvorsten verheven. Tot dat geslacht hebben behoord:

Frans van Batthyanyi, erfheer van Güssing, een Hongaarsch staatsman en veldheer, die in 1480 geboren werd. Hij was koninklijk schatmeester, kamerheer en opperschenker, — voorts banus van Slawonië en Croatië, en streed in 1514 onder Stephanus Bathori dap­per tegen de oproerige landlieden en in 1525 in den ongelukkigen veldslag bij Mohacs.

Hij werd in den stand der vrijheeren verheven, en overleed den 28sten November 1566.

Balthasar van Batthyanyi, geboren in 1538. Hij was de schoonzoon van Nicolaas Zriny, streed in het leger van Maximiliaan tegen de Turken bij Raab (1566), begroef het hoofd van zijn schoonvader, die bij Szigeth ge­sneuveld was, en vocht ook later bij her­haling tegen den Sultan. Hij overleed in 1590, een zoon Adam I achterlatende, die in Beneden-Hongarije als generaal bevel voerde en in 1630 in den gravenstand ver­heven werd.

Karel Jozef, vorst van Batthyanyi, een generaal en staatsman, die in 1697 geboren werd.

Hij vocht onder Eugenius bij Peterwardein (1716), vervolgens aan de Rijn en eindelijk tegen de Turken. Hij werd gouver­neur van Beijeren, veldmaarschalk en banus van Croatië, en na vele krijgsbedrijven ver­hief Maria Theresia hem in den vorstenstand. Hij overleed te Weenen den 15den April 1772.

Jozef, graaf van Batthyanyi, een zeer ver­dienstelijk prelaat. Hij werd geboren te Wee­nen den 30sten Januarij 1727. Na het bekleeden van een aantal kerkelijke waardigheden werd hij in 1778 kardinaal, en overleed den 23sten October 1799.

Ignatius, graaf van Batthyanyi, die in 1741 geboren werd. Hij zag zich in 1781 verheven tot Bisschop van Karlsburg en was een ijverig bevorderaar der wetenschappen in Siebenburgen. Hij overleed in 1789 en schonk zijne kostbare bibliotheek, benevens eene aanzien­lijke som gelds, aan de sterrewacht, door hem te Karlsburg gesticht.

Aloys, graaf van Batthyanyi, Deze werd geboren den 16den October 1743, voegde zich in 1767 bij de orde der Jezuïeten, en trad later, nadat hij ze verlaten had, in het huweljjk.

Op den rijksdag te Ofen in 1790 was hij een verdediger der Protestanten.

Hij over­leed in 1811, eenige merkwaardige geschrif­ten nalatende.

Casimir, graaf van Batthyanyi, Hongaarsch minister. Hjj was geboren den 4den Junij 1807, reisde na het voleindigen zijner studiën door de meeste rijken van Europa, vertoefde een geruimen tijd in Engeland en trad na zijn terugkeer in het strijdperk voor de vrijzin­nige partij. Met vorstelijke mildheid onder­steunde hij alle nationale ondernemingen en bevorderde vooral de uitgave van liberale geschriften in de Hongaarsche taal.

Ook heeft hij eenige redevoeringen van hem zelven uit­gegeven. In den zomer van 1848 werd hij benoemd tot “obergespan” en regerings-commissaris in een der Hongaarsche comitaten, en hij betoonde tevens in den oorlog eene groote mate van geestkracht en ijver.

Hij bezette de vesting Esseg met Hongaarsche troepen, beveiligde de scheepvaart op de Donau en de Drave, en behaalde den 13den November bij Szarvas en den 19den Decem­ber bij Chezin belangrijke overwinningen. Toen Esseg in Februarij 1849 in handen der Oostenrijkers viel, nam Batthyanyi de wijk naar Debreczin en werd door de Hongaar­sche regering benoemd tot civielen en mili­tairen gouverneur van Klein-Roemanië, Szegedin, Theresiopel en Zombor.

Na de onafhankelijkverklaring van 14 April 1849 werd hij minister van Buitenlandsche Zaken en volgde Kossuth op den terugtogt naar Szegedin en Arad, maar protesteerde tegen de benoeming van Görgey tot dictator. Na de catastrophe bij Villagos vlugtte hij naar Widdin en werd met Kossuth en de andere hoofden van den opstand eerst naar Sjoemla en van hier naar Kioetahia gebragt. Hij verliet met hen deze plaats in September 1851, en overleed te Parijs op den 13den Julij 1854 aan de cholera.

Lodewijk, graaf van Batthyanyi, voorzitter van het Hongaarsche ministérie gedurende den jongsten opstand. Hij werd geboren te Presburg in 1809, kwam op 16-jarigen leeftijd als cadet bij het leger en zag zich in de nabijheid van Venetië geplaatst. Na zijne meerderjarigheid nam hij zijn ontslag en wijdde zich aan de studie der wetenschappen, vooral aan die der staatkunde.

Met zijne gemalin, eene gravin Zichy, deed hij eene groote reis door Europa en Azië en speelde, na zijn terugkeer, door zijn aanzienlijken rijkdom in de hoofdstad eene belangrijke rol. Hij was een ijveraar voor staatshervorming en bestreed, aan het hoofd der oppositie, op den Rijksdag van 1843—1844 de plannen der regering en der behoudslieden, en verzette zich openlijk tegen de beginselen van den rijkskanselier Apponyi.

Hij ondersteunde in 1847 de ver­kiezing van Kossuth en zag zich eene plaats aangewezen aan de uiterste linkerzijde. Zijn invloed klom, toen aartshertog Stephanus, zijn oude vriend, tot palatijn van Hongarije werd benoemd. Toen in het jaar 1848 de eischen van Hongarije aan den Keizer wer­den bekend gemaakt en een ministérie uit de gelederen der oppositie de zaken overnam, zag Batthyanyi zich bekleed met de waardig­heid van eersten minister zonder portefeuille.

Inmiddels poogde Batthyanyi door toegevend­heid van beide kanten te vragen eene ver­zoening tot stand te brengen. Dat bleek, toen hij met een talrijk gezantschap Weenen bezocht, om er de concessiën des Keizers in ontvangst te nemen. Met de nieuwe eischen van het kabinet, dat Hongarije geen eigen ministérie van Financiën en van Oorlog zou hebben en ongeveer 300 millioen gulden van de staatsschuld moest overnemen, waagde hij het niet op den Rijksdag te verschijnen, uit vrees, dat de omwenteling daardoor zou worden bespoedigd.

Evenzeer weerstreefde hij meer dan eenmaal de wenschen van Kos­suth en van de radicale partij. Toen zijne welwillende pogingen te Weenen geene on­dersteuning vonden, begaf hij zich den 5den October naar zijn buitenverblijf Ikovar. Daags daarna barstte de opstand los, waaraan hij geen deel genomen heeft.

In November 1848 begaf hij zich naar Pesth, om er zitting te nemen op den Rijksdag, maar hij behoorde er niet tot de Commissie tot verdediging des lands. Op de laatste zitting van den Rijksdag te Pesth werd op zijn aandrang besloten, dat aan vorst Windischgrätz, die in het begin van Januarij 1849 met zijne zegevierende benden de hoofdstad van Hongarije naderde, eene deputa­tie zou worden gezonden, waaraan hij zelf deel nam, met het doel, om de welwillende verschooning van dien veldheer jegens gemelde hoofd­stad in te roepen en op deze wijze de herstel­ling des vredes te bevorderen.

De deputatie kon geen gehoor verkrijgen, en terwijl de Hon­gaarsche Regering en de Rijksdag de wijk namen naar Debreczin, bleef Batthyanyi te Pesth, waar men hem in hechtenis nam en voor den krijgsraad stelde. In den beginne weigerde de gevangene eenig antwoord te geven, maar vorderde, dat hij volgens de wetten des lands zou teregt staan; hij had namelijk als magnaat en minister aanspraak op eene andere regtbank.

Daar men echter dreigde, dat men hem zou laten doodschieten, zoo hij hardnekkig bleef, verzette hij zich niet langer, en het proces nam een aanvang. Reeds was het gerucht algemeen verspreid, dat hij eerlang in vrijheid zou gesteld wor­den, toen ten gevolge der oorlogs-omstandigheden vorst Windischgrätz door generaal Haynau vervangen werd.

Ook voor de leden van den krijgsraad kwamen anderen in plaats, en na eenig oponthoud, veroorzaakt door het vervoer van den gevangene naar Preszburg en van hier terug naar Pesth, werd het von­nis geveld en Batthyanyi tot de galg verwe­zen.

Zijne echtgenoot, die haren man wilde bewaren voor dien schandelijken dood, zond hem tusschen schoon linnen een kleinen dolk, waarmede hij zich den nacht te voren eene borstwonde toebragt en zich vervolgens de halsslagader opende. Dadelijk werd genees­kundige hulp gehaald en het leven van den veroordeelde behouden.

Toch redde de halswonde hem van de galg, daar men besluiten moest hem te laten fusilléren. Dit geschiedde op den 610den October 1849. Zijne echtgenoot en 3 kinderen verlieten het land; de waarde van zijne verbeurd verklaarde goederen werd geschat op 4 millioen gulden.

< >