Pannonië, in de dagen der oudheid een merkwaardig gewest aan de Donau, werd in het westen door den Mons Cetius (Wiener Wald) van Noricum en door de Julische Alpen van Opper-Italië, in het zuiden door de Savus-rivier (Save) van Illyricum, in het oosten door de Danubius (Donau) van Dacië, en in het noorden door laatstgenoemde rivier van Germanië gescheiden, zoodat het zich uitstrekte over het oostelijk gedeelte van Oostenrijk, Stiermarken en een gedeelte van Carinthië, — voorts over geheel Hongarije tusschen de Donau en de Save, Slawonië en Bosnië. Nadat Pannonië door de Romeinen veroverd was, werd het in 2 hoofddeelen verdeeld, wier grens eene lijn vormde van de rivier Arrobo (Raab) zuidwaarts tot aan de Savus. Het westelijk gedeelte heette Opper-Pannonië (Pannonia superior of prima) en het oostelijk Neder-Pannonië (Pannonia inferior). Het geheel was eene alleen in het noordwesten en zuiden door aanzienlijke bergen begrensde vlakte, waarop lage heuvelreeksen zich verhieven.
Tot de voornaamste rivieren behoorden er, behalve de Donau zelve, onderscheidene zijrivieren van deze, zooals: de Dravus (Drave) met de Murus (Moer) en de Savus (Save) met de Calapis (Koelpa), de Oeneus (Oenna) en de Valdasus (Bosna). Het aanzienlijkste meer was er de Pelso (het Plattenmeer). Men beschouwde het als een woest en steenachtig landschap, dat niet veel opleverde. Hout was er het belangrijkste voortbrengsel, en het was aan de Ouden nog onbekend, dat de bodem er een grooten rijkdom van metalen bevatte.— De inwoners, Pannoniërs genaamd, waren van afkomst Illyriërs; zij worden beschreven als dapper en oorlogzuchtig, maar onbeschaafd. Tot de aldaar gevestigde stammen behoorden: de Aravisci, Hercuniates en Scordisci in het zuidoosten en aan de Donau, — de Breuci en Jassii aan de Drave, en de Latovici in het zuidwestelijk gedeelte. De grootste steden waren er in Opper-pannonië: Vindobona (Weenen), Carnuntum (bouwvallen bij Hainburg), Sabaria (Stein aan de Anger), Arrabona (Raab), Siscia of Segestica (Sissa) en Celeja (Cilli), — en in Neder-Pannonië: Poetovio (Pettau), Aquincum (Alt-Ofen), Taurunum (Semlin) en Mursa (Essek). — In overouden tijd hadden zich in Pannonië Celtische volkeren gevestigd, welke door eigen vorsten werden bestuurd.
Augustus tastte als drieman (35 vóór Chr) Pannonië aan en veroverde de stad Siscia, waarna zijn veldheer Vibius het geheele land tot onderwerping bragt. Toen echter kort daarna Marbod de wapens tegen Rome opvatte, kwamen ook de Pannoniërs weder in opstand en werden eerst na bloedige gevechten, waarbij Tiberius de Romeinen aan voerde, op nieuw tot gehoorzaamheid gedwongen. In dien toestand bleef het tot aan den tijd der volksverhuizingen, terwijl inmiddels de landontginning er toenam, tegelijk met de uitbreiding van het verkeer en de beveiliging der grenzen. In het midden der 5de eeuw werd Pannonië door keizer Theodosius II aan de Hunnen afgestaan, — voorts kwam het in 453 in het bezit der Oost-Gothen, in 527 in dat der Longobarden en in 568 in dat der Avaren.