Batatas Chois (Ipomoea Batatas Lam., Convolvulus Batatas L.) of bataten is een plantengeslacht uit de familie der Convolvulaceën, dat te voren bij de geslachten Convolvulus of Ipomoea werd gevoegd, maar door latere kruidkundigen als een afzonderlijk geslacht is beschouwd. De gewassen, tot dit geslacht behoorende, hebben kruipende stengels en dragen onder de aarde rolronde, dikke knollen, die wel eens drie Ned. palm lang en ½ Ned. pond zwaar worden.
Doorgaans zijn zij hier en daar ingesnoerd en wit of geel van kleur. De talrijke stengels zijn somtijds 3 Ned. el lang en hebben aan alle geledingen bijwortels, van welke sommige tot knollen groepen. De bloemkroonen zijn van buiten wit met 5 donkerroode strepen en van binnen purperrood.
Zij zijn van ouds bekend op de Sandwich-eilanden, in de keerkringslanden van Amerika en Nieuw-Zeeland; thans zijn zij tusschen de keerkringen overal verspreid.
De onderaardsche knollen, bataten of zoete aardappelen genaamd, worden in heete asch gebraden en smaken zeer goed, — vooral wanneer zij afkomstig zijn van een warmen, droogen grond.
In een vochtigen bodem worden zij week en brijig. Wij geven hierbij eene afbeelding van zulk eene plant op ¼ de der natuurlijke grootte.
Men heeft van de bataten, even als van de aardappelen, eene menigte verscheidenheden,
die in kleur en smaak verschillen. Zij zijn zeer voedzaam, gemakkelijk te verteren en gezond. Uit het zetmeel, dat van fijn gewreven bataten verkregen wordt, bakt men brood: men kan er door gisting ook sterken drank uit bereiden.
Zij strekken tevens tot een uitmuntend voedsel voor zwijnen, geiten, koeijen en paarden.
Ook gebruikt men de jonge bladeren als groente.
De kultuur der bataten vereischt in de keerkringslanden slechts weinig moeite, daar zij zoowel een mageren als een vetten bodem voor lief nemen. Men maakt gaten in het land op eene Ned. el afstand van elkaar, en men legt daarin afleggers of spruiten van oude planten of ook wel afgesnedene deelen van den wortel of stukken van den knol.
De ranken laat men voortkruipen, maar men drukt ze tevens hier en daar in den grond en men legt er een steen op. Op deze wijze kan men eenige jaren aaneen op denzelfden akker bataten delven; op den duur worden echter de bladeren kleiner en zij brengen geene knollen meer voort.
Men heeft het telen van deze plant ook in Europa beproefd, maar zij is niet in staat, om er den winter te verduren. Men kan ze echter wel in het voorjaar aan den gang krijgen. Hiertoe legt men in April de knollen in een vetten grond.
Zoodra de spruiten eene halve handbreed boven de aarde staan, neemt men ze weg, om ze in goede tuinaarde over te planten. In den beginne bedekt men de jeugdige planten bij guur weder met klokken en men bezorgt haar schaduw bij fellen zonneschijn. De oogst neemt een aanvang in Augustus; men plukt dan de dikste knollen weg zonder de planten te benadeelen, en de volkomene rooijing volgt in October.
De knollen moeten bewaard worden op eene plaats, waar de warmte altijd een
8-tal graden C. boven het vriespunt blijft. Vooral de pootbataten, waartoe men steeds de beste kiest, moeten zorgvuldig in eene kist met droog zand worden geborgen.
Eene bijzondere goede soort van bataten draagt den naam van camotes.
Men verzekert, dat van eene andere soort, B. Jalappa Chois. geheeten, die in Mexico en elders groeit, een Jalappe-wortel afkomstig is. Ook andere soorten, zooals B. acetosaefolia Chois. in Zuid- Amerika, B. paniculata Chois. in Nieuw-Holland, B.triloba Chois. in Japan enz., worden in die landen als geneesmiddelen gebruikt. In onze warme kassen vindt men ook batatas-soorten als sierplanten.