Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

BataafscheRepubliek

betekenis & definitie

Bataafsche Republiek is de naam der Vereenigde Nederlanden van den inval der Franschen onder Pichegru (in het laatst van 1794) en de vlugt van den Stadhouder naar Engeland in den aanvang van 1795 tot aan 1806, toen genoemde Republiek door Napo­leon I in het koningrijk Holland werd her­schapen.

De groote omwenteling van 1789 in Frank­rijk had ook in ons Vaderland revolutionaire denkbeelden verspreid, waardoor het volk in Prinsgezinden en Patriotten werd verdeeld. Deze laatste behielden met hulp van Frank­rijk de overhand. Spoedig werd eene verga­dering van volks-afgevaardigden te ’s Hage zamengeroepen, om over de hoogste politieke belangen der Natie te raadplegen, terwijl voorloopig talrijke misbruiken werden afge­schaft en groote beginselen als wettig erkend.

Weldra echter ontstond er verdeeldheid onder de patriotten zelven. Sommigen wenschten de voormalige zelfstandigheid der afzonderlijke gewesten bewaard te zien (Foederalisten), terwijl anderen éénheid van bestuur verlang­den (Unitarissen) en nog anderen zich onder de gematigden schaarden (Moderaten of slijm­gasten).

Het gevoelen der Foederalisten werd door de stemming des volks verworpen, en de Unitarissen bezorgden zich in 1798 door geweld — door het gevangenzetten hunner tegenstanders — de overhand. In eene Con­stituérende Vergadering werd nu eene “Staats­regeling des Bataafschen volks” aangenomen, waarin wij onder anderen de volgende opmer­kelijke bepalingen aantreffen.

“Art. 1. Het geluk van allen is de hoogste wet: geen lid, noch eenig deel der maat­schappij kan uit dien hoofde door eenige bij­zondere wet ten nadeele der overigen be­voordeeld worden.

Art. 2. Alle leden der maatschappij zijn gelijk voor de wet, zonder eenig onderscheid van rang of geboorte.

Art. 3. Een iegelijk kan doen en verrigten alles, wat hem behaagt, maar blijft wegens al zijne daden, zoowel als wegens het ver­spreiden zijner gevoelens, verantwoordelijk volgens de wet.

Art. 4. De wet maakt de noodige bepalin­gen tot het verzekeren aan iederen burger van zijn eerlijk bestaan; doch alle gilden of uit­sluitende broederschappen worden afgeschaft.

Art. 5. Ieder ingezeten wordt gehandhaafd bij de vreedzame bezitting en het genot zijner eigendommen. Niemand kan van eenig ge­deelte derzelve worden ontzet, dan wanneer het algemeen welzijn zulks volstrekt vordert, en in zoodanig geval niet anders, dan tegen eene billijke schadevergoeding.

Art. 6. Ieder ingezeten is onschendbaar in zijne woning; zijns ondanks mag men nim­mer in dezelve treden, ten zij uit krachte van eene order of bevel der daartoe bevoegde magt.

Art. 7. Geen ingezeten kan in hechtenis genomen worden, dan volgens de wet; nie­mand kan veroordeeld worden, dan door den regter, dien de staatsregeling of de wet hem toekent en na alvorens behoorlijk opgeroepen te zijn, mitsgaders alle middelen van verde­diging, bij de wet bepaald, gehad te hebben.

Art. 10. Ieder ingezeten heeft het regt om verzoeken of voordragten aan de daartoe be­voegde magt schriftelijk in te dienen, mits die persoonlijk en niet uit naam van meerde­ren worden onderteekend enz.

Art. 11. De kerkgenootschappen, welke ter bevordering van deugd en goede zeden een Hoogste Wezen eerbiedigen en hulde doen, genieten eene gelijke bescherming der wetten. Ieder kerkgenootschap belijdt zijne gevoelens openlijk en vergunt aan een iegelijk den vrijen toegang tot zijne bijeenkomsten.

Art. 16. Het leenregt wordt geheel afge­schaft, en alle leenroerige goederen gehouden voor allodiaal. De wet zorgt voor de schade­loosstelling der leenheeren.

Art. 17. Het Bataafsche volk wil, dat de burgerwapening, tot verdediging der vrijheid en handhaving der Nationale onafhankelijk­heid zooveel mogelijk en door alle gepaste middelen en wegen worden aangemoedigd.

Geen gewapend burger wordt immer ge­noodzaakt tot de dienst buiten het grondge­bied van het Gemeenebest, enz.

Art. 20. Het Bataafsche Gemeenebest is één en ondeelbaar.

Art. 29. Hetzelve (het staatsbewind) zal berusten bij eene vergadering van twaalf personen, in welke vereischt worden: stemgeregtigdheid, volle ouderdom van 35 jaren, geboorte binnen dit Gemeenebest, inwoning in hetzelve gedurende de laatste zes jaren, en elkander niet te bestaan tot in den vierden graad van bloedverwantschap of zwagerschap.

Dezelve genieten eene jaarwedde van f 10000.”

Deze staatsregeling, uit 106 artikelen be­staande, is door het Bataafsche volk op den laten October 1801 en volgende dagen goed­gekeurd en bekrachtigd, en op den 16den dier maand door het Uitvoerend Bewind der Ba­taafsche Republiek geproclameerd. Zij werd echter in 1805 gewijzigd en wél zoodanig, dat aan een raadpensionaris een uitgebreid gezag werd verleend, — ’t geen meer strookte met de inzigten van Napoleon.

Die wijziging, tevens geschikt, om de verschillende partijen te verzoenen, vond nagenoeg algemeenen bij­val, en R. J. Schimmelpenninck werd tot raadpensionaris benoemd.

Hij had echter het gezag slechts in handen tot den 5den Junij 1806, nadat reeds

den 26sten Mei bevorens de Keizer, op plegtige, schoon arglistig afge­perste aanvrage der Bataafsche Republiek zelve, aan Lodewijk Napoleon verlof had ge­geven, om de kroon van Holland te aan­vaarden.

De toestand van ons Vaderland ten tijde van de Bataafsche Republiek was ver van gunstig. Inwendig werd het door verdeeldheid geteisterd; het werd door zijn bondgenoot — door Frankrijk — uitgezogen, en door het vijandige Engeland beoorloogd en van zijne rijke koloniën beroofd.

Daarenboven was het Gemeenebest gesticht onder de bescherming van een Fransch leger. Het werd dus door velen veeleer beschouwd als een gewrocht van dwang, dan als het uitvloeisel van belanglooze vrijheidsliefde.

Toch heeft dat tijd­perk door de afschaffing van talrijke misbrui­ken veel goeds voor Nederland opgeleverd. Zie verder Nederland (geschiedenis van).

< >