Basken (De), eigenljjk Vascongados (bergbewoners) of Êscualdunac, zooals zjj zich zelven noemen, vormen een ouden en merkwaardigen volksstam, die aan de beide zijden der westelijke Pyreneeën aan de Golf van Biscaye gevestigd is. Vermoedelijk was hij te voren over grooter oppervlakte verspreid, daar de naam van Spanje (Espana) en vele oude namen van rivieren en steden uit de taal der Basken afkomstig zijn.
Hun gebied bepaalt zich thans tot de Spaansche provinciën Opper-Navarre, Biscaye, Guipuzcoa en Alava en tot de Fransche departementen Ariège, Haute Garonne, Hautes en Basses Pyrenées, te zamen 238 Q geogr. mijlen en een half millioen inwoners. Het eigenaardig karakter der Basken is echter alleen in de drie laatstgenoemde Spaansche gewesten zuiver bewaard gebleven, weshalve deze de Baskische provinciën worden genoemd (140 □ geogr. mijlen en 300000 inwoners). Reeds door hun ligchaamsbouw onderscheiden zich de Basken van de overige bewoners van Spanje en Frankrijk; zij zijn rank en mager , maar krachtig van beenderen, — voorts hebben zij geene donkere,maar grijze oogen, dikwijls blond haar, een rond en vol gelaat met eene uitdrukking van zwaarmoedigheid en veel blanker huid dan de Spanjaarden. De vrouwen zijn schoon , gezond en sterk van ligchaam. In het algemeen bezit het volk veel levendigheid en ondernemingsgeest, zoo- dat de gevaarlijke smokkelhandel voor de Basken veel aantrekkelijks heeft. Zij zijn stoutmoedige bergbeklimmers en zeelieden, uitstekende zwemmers en ruiters, en al die oefeningen schenken aan hun ligchamen lenigheid en kracht.
Zij zijn gastvrij jegens reizigers, luidruchtig in hunne woordenwisseling en groote vrienden van gezellig genot bij zang en dans en bij den gevulden beker. Toch zijn zij op verre na niet zoo verkwistend, ligtzinnig en zorgeloos als vele andere bewoners van het zuiden. Zij voorzien in de behoeften van het huisgezin, hebben vrouw en kinderen hartelijk lief, en betoonen zieh vlijtig, onvermoeid en eerlijk in hun bedrijf. Wat zij van hunne vaderen geërfd hebben, is hun heilig, en zij zijn met onverzettelijke trouw gehecht aan hun land, hunne zeden en gewoonten, hunne taal en hun geloof. Ook de vrouwen zijn zeer gesteld op zang en dans en gezellig genot, maar zij onderscheiden zich tevens door zedigheid en door vele huiselijke deugden.
Het nationale gevoel — dat wij in zijne overdrijving hoogst noodlottig achten — is sterk bij de Basken ontwikkeld. Allen zijn trotsch op hunne afkomst en rekenen zich ver boven de overige Spanjaarden verheven. Een vierde gedeelte des volks behoort tot den adel, en vele adellijke personen houden er in vervallen burgten of vierhoekige torens (casas solas) hun verblijf. Ook behouden zij hunne nationale kleeding. De mannen dragen ruime, gestreepte pantalons en korte laken- sche buizen van eene donkere kleur, terwijl de zeelieden en visschers zich in roode wol- 1 len blouses vertoonen. Zij schoepen zich bij droog weder met hennep-sandalen (alpargatos) en bij regenvlagen met dik-gezoolde, met spijkers beslagene laarzen. Op feestdagen verwisselen zij die kleedij met een zwart fluweelen gewaad, met eene rood-zjjden sjerp en een los omgeknoopten halsdoek.
Het eigenaardige van hunne kleeding is echter de boyna, de Baskische muts, eene soort van wollen baret, die zeer ligt is. Daarin bewaren zij kam, neusdoek en dergelijke zaken, zoodat zij die muts bij het groeten niet afnemen, maar, naar de wijze der militairen, aanslaan. Zij is in Spanje doorgaans blaauw, hier en daar rood of wit, en bjj de Fransche Basken in den regel bruin. De vrouwen gebruiken geene hoofdbedekking; zij kammen het haar bü het voorhoofd glad en laten het voorts in lange staarten langs den rug neerhangen . Zij dragen groote gouden of zilveren ringen in de ooren, en zijn overigens net en zindelijk gekleed met een naauwsluitend, van voren laag weggesneden lijfje van eene donkere stof en zonder armen, en over een katoenen doek gehaakt, die borst en schouders dekt. De wijde witte hemdsmouwen reiken tot aan de polsen, waar zij zijn digtgeknoopt. Voorts dragen zjj een gestreepten, en ook wel een rooden of blaauwen, vrij korten rok, blaauwe kousen met witte klinken en alpargatos aan de voeten.
De maatschappelijke toestand der Basken is een uitvloeisel van het huiselijk leven, en dus van patriarchalen aard. De echt wordt er zonder eenige huwelijksplegtigheid gesloten , en als de jonge lieden elkander niet bevallen zeggen zij elkaar vaarwel; een jong paar wordt door het geheele dorp in de huishouding gezet. Steden en dorpen behooren er tot de zeldzaamheden; de boerenwoningen zijn er verstrooid tegen de hellingen der bergen gebouwd. Naast elk huis bevindt zich een kalk-oven, waarin kalk wordt gebrand tot het bemesten der maïsvelden. Zoodra men door den beroemden pas van Salinas de provincie Guipuzcoa bereikt, zoekt men tevergeefs naar een ploeg; het landwerk wordt er verrigt met greep en spade. Hoewel de oudste zoon er steeds erfgenaam is van den vaderlijken grond, vindt men er evenmin grooten rijkdom als bittere armoede. Vele jongere zonen zoeken werk in andere provinciën of houden zich bezig met de jagt en visscherij.
De staatkundige instellingen der Basken zijn van gemeenebestelijken aard en gegrond in de “Fuéros, franquezas y libertades” van Biscaye, welke in 1394 vastgesteld en in 1493 en 1526 herzien zijn. Deze “Regten en vrijheden” worden door de Basken zooveel mogeljk gehandhaafd. Dientengevolge worden de provinciën door regtstreeks gekozene “Jun- tas nacionales (Provinciale Staten)” bestuurd, die op gezette tijden onder den ouden eik van Guernica vergaderen, waar de koningen van Spanje meermalen de onschendbaarheid van de wetten en vrijheden der Basken hebben bezworen. Die Junta’s benoemen gedeputeerden , die met de regerings-ambtenaren de uitvoerende magt in handen hebben. Elke provincie 'bezit daarenboven hare eigene wetten en vrijheden (Fuéros).
Biscaye is meer eene democratische en Guipuzcoa eene aristocratische republiek, terwijl Alava eene soort van koningrijk bij keuze vormt met democratische instellingen. Ook geniet er elke stad en iedere gemeente eene groote mate van zelfstandigheid. De policie staat er onder het bestuur van gekozene alcaldes, en deze spreken regt ter eerste instantie. Eene hoogere instantie is bij den corregidor, die door den Koning wordt benoemd, en de opper- regter van Biscaya te Valladolid vonnist in het hoogste ressort.
Er is van wege den Koning een militaire gouverneur en een intendant, en een ligchaam van gedeputeerden, voortdurend zitting houdende te Pamplona, is belast met de leiding der zaken, de handhaving der wetten en het bewaren der voorregten des lands. De gemeentelijke inrigting is er uitstekend, de belangstelling van het algemeen wordt er door volksvergaderingen onderhouden, en de Basken beschouwen zich eenigermate als een onafhankelijk volk, slechts in zoover met de overige Spanjaarden verbonden , als hunne eigene wetten en vrijheden gedoogen. Zij betalen geene directe belastingen, maar geven jaarlijks eene bepaalde som ten geschenke aan de schatkist. Voorts hebben zij een afzonderlijk geldelijk beheer en leeningen, uitsluitend ten hunnen laste. Zoo ziet men hier het zonderling verschijnsel, dat de Ebro, de grensrivier der Basken naar de zijde van Oud-Castilië, het gebied, waar een volk zich tot vóór twee jaar diep boog onder het juk eener vaak despotieke monarchie, door hare wateren scheidt van een gemeenebestelijken staat, waar 50000 gewapenden ieder oogenblik bereid zijn, om op te rukken ter verdediging hunner voor- regten. De Basken hebben steeds de tol-ambtenaren , het gezegeld papier, de agenten der Rijksschatkist enz. buiten hunne grenzen gehouden, en ook van de Staats-monopoliën willen zij niets weten.
De Basken zijn streng R. Katholiek, naauwgezet in het waarnemen van de voorschriften der godsdienst en zeer onderworpen aan de geestelijkheid. Van de klooster-orden zijn die der Carmelieten en Dominicanen er het talrijkst. De volkstaal, door de Basken zelve “Escuara-taal” genoemd, is zeer merkwaardig. Zij is ongetwijfeld zeer oud en komt met geene enkele taal der Oude wereld overeen.
Misschien was zij vóór den tijd der Romein nen over een gedeelte van Gallië verspreid, zoodat zij later op deze afgezonderde plek is bewaard gebleven. Zij heeft onderscheidene tongvallen, maar men meent, dat zij in lrun, San Sebastiaan en Oyarzun het zuiverst gesproken wordt. Elders is zij met Castiliaan- sche en Fransche woorden vermengd. Zij bezit eene verwonderlijke buigzaamheid; het aantal naamvallen is daarin dubbel zoo groot als in het Latijn, en zelfs de voorzetsels, bijwoorden en tusschenwerpsels dier taal worden verbogen en vervoegd. Vooral levert er de vervoeging der werkwoorden een verbazenden rijkdom van vormen, zooals door Wilhelm von Humboldt is aangewezen.
Voorheen werd er in de school, de kerk en de geregtszaal geene andere taal gebruikt dan de Baskische, en hoewel er thans de Castiliaansche is ingevoerd, blijft zij nog altijd leven in den mond des volks. In Guipuzcoa blijft zij zelfs bij de hoogere standen in gebruik. Toch bezit zü geene letterkunde van eenig belang. Men heeft eenige overgeleverde gedichten en volksliederen, benevens eenige stichtelijke opstellen in de Baskische taal, terwijl in den laatsten tijd mevrouw Duhalde de fabels van Lafontaine daarin heeft over- gebragt. Ook in dat land bestaat de gewoonte, die men in het zuiden van Duitschland hier en daar aantreft, namelijk dat het volk tooneel- voorstellingen geeft in de open lucht, waarvoor de verhalen des Bijbels de stof leveren.
De Basken, door de Romeinen Cantabriërs geheeten, noemden zich zelven Escualduac of “Handige mannen”. Zij zijn afkomstig van een Iberischen stam, die reeds bij de Car- thagers beroemd was wegens zijne dapperheid en eerst na een harden strijd voor Rome zwichtte. Toen van de eene zijde de Mooren en van de andere zijde de Gothen , Wandalen, Alaven en Suéven in het oude Baetica drongen, zochten en vonden de Basken eene veilige schuilplaats in de schier ontoegankelijke bergstreek der westelijke Pyreneeën, waar zij hunne taal, hunne zeden en gewoonten bewaarden. Gedurende de middeleeuwen hadden zij veelal eigen vorsten. Tegen het einde van dat tijdperk verviel het eene deel aan Frankrijk en het andere aan Spanje, terwijl de eigenaardige regten en vrijheden des volks daarbij werden geëerbiedigd. In Spanje werden zij in 1832 door de Cortes met opheffing bedreigd; daarom wapenden zich de gemeenebestgezinde Basken, om partij te kiezen tegen de toenmalige regering en den despotisch- gezinden Don Carlos te ondersteunen. Een besluit van 4 Juljj 1854 heelt er de Fuéros althans gedeeltelijk hersteld, en na dien tijd heeft de Carlistische partij in de Baskische provinciën haren invloed verloren.